Aangepast papierformaat instellen met gebruik van het
bedieningspaneel
Volg de onderstaande procedure om het apparaat in te stellen met gebruik van
het bedieningspaneel als u een aangepast papierformaat in de handinvoerlade
plaatst.
Belangrijk
❒ De volgende procedures zijn niet vereist als u [Driver/Opdracht] selecteert vanaf
[Handinvoer instellingsprioriteit] in [Systeem] van [Printereigensch.] (zie Bedie-
ningshandleiding Standaardinstellingen). Stel het papierformaat in dat geval
in met behulp van het printerstuurprogramma.
❒ Wanneer u [Apparaatinst.] bij [Handinvoer instellingsprioriteit] in [Systeem] van
[Printereigensch.] selecteert (zie Bedieningshandleiding Standaardinstellin-
gen), hebben de instellingen die via het bedieningspaneel zijn doorgevoerd
prioriteit ten opzichte van de instellingen via het printerstuurprogramma.
❒ Als het printerstuurprogramma niet wordt gebruikt, selecteer dan [Apparaat-
inst.] vanaf [Handinvoer instellingsprioriteit] in [Systeem] van [Printereigensch.] (zie
Bedieningshandleiding Standaardinstellingen). Stel het papierformaat in
door middel van het bedieningspaneel.
A
Druk op de {Gebruikersinstellingen/Teller}-toets op het bedieningspaneel.
B
Druk op [Systeeminstellingen].
C
Druk op het tabblad [Lade Papierinstellingen].
D
Druk op [Printer handinvoer papierformaat].
E
Druk op [Aangepast formaat].
Indien reeds een aangepast formaat is ingesteld, drukt u op [Formaat wijzigen] .
F
Druk op [Verticaal], voer het verticale formaat van het papier in met de cij-
fertoetsen en druk vervolgens op de toets {q}.
G
Druk op [Horizontaal], voer het horizontale formaat van het papier in met de
cijfertoetsen en druk vervolgens op de toets {q}.
H
Druk op [OK].
De papierformaten die u hebt opgegeven worden weergegeven.
15