2.5 Verbindingsstuk voor condensafvoer
De condens die gevormd wordt tijdens de werking van de
warmtepomp stroomt door de afvoerleiding die door de isolatie-
ommanteling loopt en uitkomt aan de achterzijde van het toestel
met schroefdraad door 1/2".
Hij moet aangesloten worden op een leiding zodat de condens op
regelmatige wijze kan wegstromen.
HET IS bovendien van belang dat deze afvoerleiding is voorzien
van een afvoerpijp om te voorkomen dat de onderdruk die wordt
gecreëerd door de ventilator, water uit de condensleiding in de
opening van de ventilator laat stromen.
80÷100
2.6 Luchtaansluitingen
Bij de installatie van de luchtkanalen dient u als volgt te werk te
gaan:
− Het gewicht ervan niet op de unit rust
− De onderhoudswerkzaamheden op de unit uitgevoerd
kunnen worden en eventuele accessoires toegankelijk zijn
en gedemonteerd kunnen worden
− De recirculatie van de lucht tussen aanzuiging en aanvoer
van het toestel voorkomen wordt
− Ze adequaat afgeschermd zijn zodat vreemde voorwerpen
niet toevallig in het toestel terecht komen
160
160
425
5D 2D
9
Onder bijzondere omgevingsomstandigheden dienen de
luchtkanalen met zorg te worden geïsoleerd om condens op de
leidingen te voorkomen.
9
Gebruik geen externe roosters want die veroorzaken groot
drukverlies, zoals insectenroosters. De gebruikte roosters
dienen een goede luchtdoorstroming te garanderen.
9
Het drukverlies van de leidingen (met inbegrip van roosters
en eventuele andere elementen) bij nominaal debiet mag
niet meer bedragen dan de nuttige opvoerhoogte van de unit
(80Pa). In ieder geval mogen de gezamelijke leidingen niet
langer zijn dan 10 meter (afzuiging en uitlaat gezamenlijk, met
een diameter van de leidingen van 160 mm).
Nuttige statische hydraulische ventilatorkop
Pa
250
200
150
100
50
0
0
100
200
2.7 Elektrische aansluitingen
9
Controleer of de algemene voedingsleiding afgekoppeld is
alvorens werkzaamheden uit te voeren.
− Voer een controle uit van de elektrische installatie en
controleer of hij voldoet aan de geldende voorschriften.
− Controleer of de installatie geschikt is voor het maximale
opgenomen vermogen van het apparaat.
− Controleer of de spanning en de frequentie op het
plaatje overeenkomen met die van de aangesloten
elektriciteitsleiding.
− Voer de aansluiting uit met kabels die de juiste maat hebben
voor het contractueel vermogen en die voldoen aan de
plaatselijke wetgeving (niet minder dan 1,5 mmq 3G). Hun
afmetingen moeten tevens zodanig zijn dat de spanningsval
in de opstartfase minder dan 3% van de nominale spanning
is.
− Voor de algemene voeding van de warmtepompboiler is het
gebruik van adapters, meerdere contactdozen en/of verlen-
gsnoeren niet toegestaan.
− Het is goed gebruik om zo dicht mogelijk in de buurt van de
eenheid een scheidingsschakelaar te monteren en, indien
nodig, de elektrische onderdelen te beschermen.
− Sluit de unit aan op een goedwerkende aardingsleiding.
− Om het toestel los te koppelen van het stroomnet dient een
tweepolige schakelaar 16A gebruikt te worden die voldoet
aan de geldende voorschriften CEI-EN, en ter bescherming
van deze laatste een aardlekschakelaar van 30mA.
11
INSTALLATIE
300
400
500
600
mc/h