Inhoudsopgave
Advertenties
OPSTARTEN EN GEBRUIK
Met de functie (H70=1) ingeschakeld, worden er door op de toets
[FUNCTIE] te drukken twee omstandigheden verwezenlijkt:
− Als het contact TIMER-GND OPEN staat, wacht de unit op de
ontvangst van de input voor de start. Deze toestand wordt
op het display aangegeven door de afwisselende weergave
van de watertemperatuur en de tekst OFF. Led 1 knippert.
− Als het contact TIMER-GND GESLOTEN is, heeft de unit de in-
put voor de start ontvangen en start op normale wijze. Led
1 brandt continu
OPMERKING: op het navigatieschema wordt de status van de
machine weergegeven vanaf het externe contact in overeen-
komst met parameter ld4. (1= in behandeling; 0= ingescha-
keld).
3.20 Functie elektrische weerstand vanuit ON/OFF
op afstand
Als u het dubbele elektriciteitstarief en een geschikte meter heeft,
kunt u beslissen om de weerstand alleen te voeden tijdens de uren
met het voordeligste tarief.
Daarom heeft de basiskaart van de unit een digitale ingang NO, tus-
sen de klemmen RES-GND, speciaal bedoeld om alleen de weer-
stand vrij te geven/uit te schakelen.
9
U kunt deze functie vrijgeven/uitschakelen met de binaire pa-
rameter H60. De functie integratie met weerstand moet geac-
tiveerd worden H50= 1.
H60 = 0 Functie uitgeschakeld
H60 = 1 Functie vrijgegeven
Met de functie (H60=1) ingeschakeld:
− als het contact RES-GND OPEN is (gelijk aan het verbruik per
uur), functioneert de eenheid normaal in de modus AUTO.
Het is dus mogelijk om de compressor of de weerstand in
functie van het berekende algoritme op te roepen. Led L8 is
uitgeschakeld.
− Als het contact RES-GND GESLOTEN is (dat betekent onvoor-
delig dubbel tarief), werkt de unit op normale wijze, maar
de inwerkingtreding van de weerstand wordt verhinderd. In
deze modus wordt elk interventieverzoek van de weerstand
gesignaleerd met de knipperende led L8 (om aan te duiden
dat het interventieverzoek van de weerstand in behande-
ling is).
OPMERKING: op het navigatieschema wordt de status van de
weerstand weergegeven vanaf het externe contact in over-
eenkomst met de parameter ld3. (1= ingeschakeld; 0= in be-
handeling).
3.21 Beheer van ventilator (tak Fan)
De status van de ventilator is verbonden met de status vand e com-
pressor: de ventilator is in beweging als de compressor in beweging
is.
Parameter F02 definieert het type afstelling:
− F02 = 0 afstelling ON/OFF;
− F02 = 1 modulerende afstelling
In geval van modulerende afstelling (F02=1) dient u het volgende
vast te leggen:
− F03 minimumwaarde van de proportionele afstelling van
de ventilator. Wordt uitgedrukt in % van de maximumspan-
ning.
− F04 maximumwaarde van de proportionele afstelling van
de ventilator. Wordt uitgedrukt in % van de maximumspan-
ning.
− F05 Temperatuur voor minimumsnelheid van de ventilator.
Is de (lucht)temperatuur waarboven de ventilator geacti-
veerd moet worden aan de minimumsnelheid.
− F06 Temperatuurverschil voor maximumsnelheid van de
ventilator. Is het verschil in (lucht)temperatuur ten opzichte
van F5 waaronder de ventilator aan de maximumsnelheid
geactiveerd wordt (hoe kouder de lucht, hoe hoger de snel-
heid van de ventilator).
Het is bovendien mogelijk om met parameter F07 een waarde voor
de watertemperatuur vast te leggen waaronder de ventilator geen
rekening houdt met de afstelling en aan de vooraf vastgelegde
snelheid van parameter F04 werkt.
De fabrieksinstellingen van de parameters staan in onderstaand
voorbeeld:
100
F04
90
80
75
70
60
50
F03
40
8
10 12 14 16 18 20 22 24 26
Als de temperatuur van het water minder bedraagt dan de waarde
F07 (15°C), werkt de ventilator aan de maximumsnelheid F04.
Als de temperatuur van het water meer bedraagt dan of gelijk is aan
F07 (15°C), zijn er drie gevallen:
1ste geval
Tlucht <= [F05-F06] VVentilator aan maximumsnelheid of F044
2de geval
[F05-F06] < Tlucht < [F05] Ventilator aan proportionele snelheid V%
3de geval
Tlucht > [F05] Ventilator aan minimumsnelheid F03
3.22 Beheer ontdooiing (sectie dFr)
Hiermee kan de eenheid ook worden gebruikt bij binnentempe-
raturen van de lucht rond de 0°C, door de vorming van ijs op het
oppervlak van de verdamperspiraal te voorkomen. De functie wordt
geregeld met een intelligent algoritme en vindt plaats door de in-
jectie van hete gassen (d01=1). Bovendien is het mogelijk om deze
functie uit te voeren op basis van de tijd of temperatuur die over-
eenkomt met de waarde van de parameter (d02).
De ontdooiing is uitsluitend actief in de functie warmtepomp.
De inlaat/uitlaat van de ontdooiing is in functie van de waarde zoals
afgelezen door de sonde S03 en een reeks van parameters beschre-
ven in sectie dFr.
De inlaat van de ontdooiing vindt plaats als de sonde S03 een tem-
peratuur detecteert die lager is dan de interventiedrempel (d03),
binnen een vastgesteld tijdsinterval (d05). Dit interval wordt gesig-
naleerd op de display met het knipperen van led L5, en tijdens de
duur van de cyclus wordt het opschrift dFr afgewisseld met de hui-
dige watertemperatuur weergegeven op de display.
De uitlaat van de ontdooiing vindt analoog plaats als de sonde S03
een temperatuur detecteert die hoger is dan de einde ontdooiings-
drempel (d04), of eventueel voor de maximale tijd (d07).
OPMERKING: op het navigatieschema wordt de werkelijke
waarde van deze temperatuur in overeenkomst met parame-
ter S03 weergegeven.
22
27
Buitenlucht
30
28
32
(S02)
F06
Advertenties
Inhoudsopgave
