BUITENSPIEGELS
Kies één van de twee spiegels met scha-
kelaar (A-fig. 18).
Verstel de gekozen spiegel met knop (B-
fig. 18).
Indien nodig kunnen de
buitenspiegels van stand
(A) in stand (B) worden ge-
klapt (fig. 19).
fig. 18
Tijdens het rijden moeten
de spiegels altijd in de uit-
geklapte stand (A-fig. 19)
staan.
fig. 19
STUURWIEL
Verstel het stuur uitslui-
tend als de auto stil staat.
U kunt het stuurwiel verstellen m.b.v. de
hendel (fig. 20):
A - Stuurwiel ontgrendeld
B - Stuurwiel vergrendeld.
fig. 20
19