452160.66.67 · 11/2015 · Rei
Montage- en bedieningshandleiding
WWP L 12 IDK
7 Montage
3. De EVB-veiligheidsschakelaar (K22) met 3 hoofdcontacten (1/3/5 // 2/4/6) en
een hulpcontact (NO-contact 13/14) moet op de capaciteit van de warmtepomp
passen en ter plaatse geïnstalleerd worden.
Het NO-contact van de EVB-veiligheidsschakelaar (13/14) wordt van de
klemmenstrook X3/G naar de inplugstekker X3/A1 doorgelust. LET OP!
Laagspanning!
4. De contactor (K20) voor de dompelweerstand (E10) moet voor mono-energeti-
sche installaties (2e WG) bij de capaciteit van het verwarmingselement passen en
ter plaatse geïnstalleerd worden. De besturing (230 V AC) vindt plaats vanuit de
warmtepompmanager via de klemmen X2/N en X2/K20.
5. De contactors uit punten 3;4;5 worden in de stroomdistributie geïntegreerd. De
voedingskabel voor ingebouwde radiatoren moet volgens de geldende normen en
voorschriften geïnstalleerd en beveiligd worden.
6. Alle geïnstalleerde elektrische leidingen moeten als duurzame en stevige
bedrading uitgevoerd zijn.
7. De verwarmingscirculatiepomp (M13) wordt via het contact N1-J13/NO5 aange-
stuurd. Aansluitpunten voor de pomp zijn X2/M13 en X2/N. Bij gebruik van pom-
pen die de schakelcapaciteit van de uitgang overschrijden, moet een koppelrelais
worden tussengeschakeld.
8. De additionele circulatiepomp (M16) wordt via het contact N1-J16/NO9 aange-
stuurd. Aansluitpunten voor de pomp zijn X2/M16 en X2/N. Bij gebruik van pom-
pen die de schakelcapaciteit van de uitgang overschrijden, moet een koppelrelais
worden tussengeschakeld.
9. De warmwaterlaadpomp (M18) wordt via het contact N1-J13/NO6 aangestuurd.
Aansluitpunten voor de pomp zijn X2/M18 en X2/N. Bij gebruik van pompen die de
schakelcapaciteit van de uitgang overschrijden, moet een koppelrelais worden tus-
sengeschakeld.
10. Bij de warmtepompen is de terugloopvoeler geïntegreerd en wordt via de stuurlei-
ding naar de warmtepompmanager geleid. Alleen bij gebruik van een dubbel diffe-
rentiedrukloze verdeler moet de terugloopvoeler in de dompelhuls in de verdeler in-
gebouwd worden. Dan worden de enkele aders op de klemmen X3/GND en X3/
R2.1 vastgeklemd. De brug A-R2 die bij levering tussen X3/B2 en X3/1 zit, moet
vervolgens naar de klemmen X3/1 en X3/2 verplaatst worden.
11. De buitenvoeler (R1) wordt aan de klemmen X3/GND en X3/R1 vastgeklemd.
12. De warmwatervoeler (R3) is bijgevoegd bij de boiler en wordt aan de klemmen X3/
GND en X3/R3 vastgeklemd.
13. De elektrische integratie van de accessoire "Elektrisch inbouwradiator" is in de
handleiding van de accessoire beschreven.
7.5.3 Aansluiting van elektronisch geregelde circulatiepompen
Elektronisch geregelde circulatiepompen hebben hoge aanloopstromen die eventueel
de levensduur van de warmtepompmanager kunnen verkorten. Daarom moet tussen de
uitgang van de warmtepompmanager en de elektronisch geregelde circulatiepomp een
koppelrelais worden geïnstalleerd of is reeds geïnstalleerd. Dit is niet noodzakelijk als
de toegestane bedrijfsstroom van 2 A en een maximale aanloopstroom van 12 A van
de elektronisch geregelde circulatiepomp niet wordt overschreden, of er een uitdruk-
kelijke vrijgave van de producent van de pomp aanwezig is.
ACHTUNG
OPGELET
Het is niet toegestaan via een relaisuitgang meer dan een elektronisch geregelde
circulatiepomp te schakelen.
20