452160.66.67 · 11/2015 · Rei
Montage- en bedieningshandleiding
WWP L 12 IDK
6 Opstelling
6
Opstelling
6.1
Algemeen
De constructie van het toestel voorziet in meerdere aansluitingsvarianten. Door het ver-
plaatsen van één van beide opgeschroefde afdekkingen kan de positie van de uitblaas-
opening van rechts (toestand bij levering) naar links of boven verplaatst worden.
De lucht/water-warmtepomp moet in een vorstvrije en droge ruimte op een effen, glad
en horizontaal oppervlak worden geplaatst. Een vorstgevaarlijke opstelling bijv. in on-
verwarmde technische gebouwen is mogelijk als het bedieningspaneel in het ver-
warmde gebouw aangebracht wordt en de kabelgeleiding van vertrek en terugloop
tegen vorst beveiligd in het gebouw geleid wordt. Het frame van de warmtepomp moet
rondom tegen de grond liggen om een toereikende geluidsisolatie te garanderen. In-
dien voetjes worden gebruikt, moet de warmtepomp waterpas worden uitgelijnd. In dit
geval is het mogelijk dat het aangegeven geluidsniveau tot maximaal 3 dB(A) hoger ligt
en additionele geluidsisolerende maatregelen noodzakelijk worden.
De warmtepomp moet zo zijn opgesteld, dat service aan het apparaat probleemloos
kan worden uitgevoerd. Dit is gewaarborgd, indien er een afstand van ca. 1m aan de
voorkant zoals op de kant van de warmwateraansluiting van de warmtepomp gerespec-
teerd wordt.
De zijdelen mogen niet door aansluitleidingen zijn bedekt.
P
P
P
P
In de plaatsingsruimte mogen zich geen seizoenvorst of hogere temperaturen dan 35
ºC voordoen.
Het apparaat dient nooit in ruimtes met een hoge luchtvochtigheid te worden ge-
plaatst. Bij een luchtvochtigheid van meer dan 50 % en buitentemperaturen onder 0 °C
kan op de warmtepomp en de luchtgeleiding condensaat ontstaan.
Bij installatie van de warmtepomp op een bovenverdieping moet het draagvermogen
van de zoldering gecontroleerd worden en om akoestische redenen de trillingsontkop-
peling zeer zorgvuldig worden gepland. Opstelling op een houten zoldering is onac-
ceptabel.
P
P
11