6 In bedrijf nemen met de display- en bedieningsmodule
Isotoop
Toepassing
Achtergrondstraling
50
Begin met de inbedrijfname van de MINITRAC 31.
In het hoofdmenupunt " inbedrijfname" moeten voor een optimale
instelling van de meting de afzonderlijke submenupunten opeen-
volgend worden gekozen en ingesteld op de juiste parameters. De
procedure wordt hierna beschreven.
Houd de volgorde van de menupunten zo veel mogelijk aan.
6.5.1 Inbedrijfname
In dit menupunt kunt u de MINITRAC 31 op de in de stralingsbronhou-
der ingebouwde isotoop instellen.
Controleer daarvoor, welke isotoop in de stralingsbronhouder is
ingebouwd. Deze informatie vindt u op de typeplaat van de stralings-
bronhouder.
Door deze keuze wordt de gevoeligheid van de sensor optimaal op
de isotoop aangepast. Met de normale reductie van de activiteit van
de stralingsbron door het radioactieve verval wordt daardoor rekening
gehouden.
De MINITRAC 31 heeft deze informatie nodig voor de automatische
zelfcompensatie. Dat maakt en foutloze meting mogelijk over de
gehele gebruiksduur van de gammastraler. Een jaarlijkse kalibratie
komt te vervallen.
Voer de gewenste parameter in via de betreffende toetsen, sla uw
instellingen op met [OK] en ga met [ESC] en [->] naar het volgende
menupunt.
Voer hier de betreffende toepassing in.
Met dit menupunt is het mogelijk, de sensor op de gewenste toepas-
sing aan te passen. U kunt uit de volgende toepassingen kiezen: "
Niveau", " Niveausignalering" of " Summation secondary".
De natuurlijke straling op de aarde beïnvloedt de nauwkeurigheid van
de meting.
Met behulp van dit menupunt kunt u deze natuurlijke achtergrondstra-
ling onderdrukken.
De MINITRAC 31 meet daarvoor de aanwezige natuurlijke achter-
grondstraling en zet de pulsfrequentie op nul.
MINITRAC 31 • Foundation Fieldbus