Download Inhoudsopgave Inhoud Print deze pagina

Instelling Hoofdparameters; Par.73 - Managing-, Stand-Alone- En Dependent; Modi; Par.147 - Aantal Thermische Modules - Riello Condexa PRO-SYSTEEM Handleiding Voor De Installateur

Inhoudsopgave

Advertenties

INBEDRIJFSTELLING EN ONDERHOUD
6.3.2

Instelling hoofdparameters

Sommige parameters zijn cruciaal voor de werking van het sys-
teem in cascade en hun instelling is bepalend voor de correcte
werking van de installatie.
6.3.3
Par.73 – Managing-, Stand-alone- en
Dependent-modi.
De parameter 73 bepaalt de modus waarmee de thermische
module wordt gestuurd en moet ervoor zorgen dat het signaal
afkomstig van de secundaire sonde herkend wordt.
Er kunnen drie waarden worden ingesteld:
− Managing: zo in te stellen op de managing-module dat
de werking van de secundaire sonde wordt ingescha-
keld.
N.B. De secundaire sonde SC moet zijn aangesloten op de
2e brander (1e depending-module);
− Stand-Alone: zo in te stellen op de managing-module
dat de secundaire sonde wordt uitgeschakeld;
− 2 ÷ 7 in te stellen op alle depending-modules.
Scherm
Instellingen
Home/Menu
6.3.4
Par.147 – aantal thermische modules
De parameter 147 dient om het aantal thermische modules van
de installatie in te stellen (het aantal aangesloten modules
dient ingesteld te worden voor een correcte werking van het
systeem). Deze parameter moet ingesteld worden in het scherm
"Managing".
Scherm
Instellingen
Home/Menu
6.3.5
Par.7 – hysterese setpoint verwarming
De parameter 7 regels de uitschakeling van de individuele mo-
dule als het bepaalde setpoint wordt overschreden. Bij de wer-
king in cascade moet deze waarde worden verhoogd (tot een
maximum van 20°C) om te vermijden dat de werking van de
module wordt uitgesloten (vanaf het moment dat de stan-
daardwaarde 5°C is) in het geval het systeem beslist om het set-
point te verhogen op basis van de op de primaire of secundaire
sonde afgelezen waarde (zie uitleg in de paragrafen "Algemene
werking", "Werking van de primaire sonde" en "Werking van de
secundaire sonde")
Deze parameter moet worden gewijzigd (op dezelfde manier) op
alle modules in cascade (de managing-module en alle betrok-
ken depending-modules).
Scherm
Instellingen
Home/Menu
Config.
(73)
Inst. Ketel
Ketel Cas.
Adres Ketel
Config. Module
(147) Aantal
Inst. Ketel
In Casc.
eenheden
(7)
Inst. Ketel
Parameters
Hyst. Verw. Up
6.3.6
Par.97 – definitie systeem met
circulatiepomp / systeem met
tweewegventiel
De parameter 97 is een parameter die nodig is om snel de in- en
uitgangen op de kaart van elke module snel te configureren om
de werking ervan aan te passen naargelang er een circulatie-
pomp of een tweewegventiel aanwezig is.
Deze parameter moet correct worden geconfigureerd op zowel
de depending-modules als de managing-module.
De parameter 97 moet zijn ingesteld op 1 als systeem 1 of 2 wordt
gebruikt (gekenmerkt door het gebruik van de circulatiepomp
van de thermische module) terwijl hij moet zijn ingesteld op 2
als systeem 3 of 4 wordt gebruikt (gekenmerkt door het gebruik
van het tweewegventiel).
Scherm
Instellingen
Home/Menu
6.3.7

Algemene werking

Bij de werking in cascade bepaalt de regelaar van de mana-
ging-module een naar de depending-modules te sturen set-
point op basis van de parameters 86-87 en in functie van het
verschil tussen de ingestelde setpointwaarde en de waarde die
wordt afgelezen op het spruitstuk toevoer primaire circuit (of op
basis van de par. 176-177 en het verschil tussen de ingestelde
setpointwaarde en de waarde die op de toevoer van het secun-
daire circuit wordt gedetecteerd).
Elke module, op basis van het van de managing-module ont-
vangen setpoint, moduleert volgens van haar eigen PID (Par 16,
Par 17 en Par 18) in functie van het verschil tussen het setpoint
(verstuurd vanaf de managing-module) en de waarde die ge-
detecteerd is door de toevoersonde van de module zelf.
9
Het PID is een Proportioneel-Integrerend-Differentiërend
controlesysteem (afgekort als PID), met terugkoppeling. Via
de gedetecteerde inputwaarde, die de huidige waarde be-
paalt, kan ze reageren op een eventuele positieve of nega-
tieve fout (verschil tussen de huidige waarde en de voorop-
gestelde waarde) door naar de 0 te neigen. De reactie op de
fout kan worden geregeld met behulp van de "proportio-
nele, integrerende, differentiërende" termen.

6.4 Werking van de primaire sonde

Met de systeemsonde op het primaire circuit (zie schema's 1 en
3) kan het setpoint dat naar de individuele modules wordt ge-
stuurd, gemoduleerd worden op basis van het verschil tussen
de ingestelde setpointwaarde en de gedetecteerde waarde die
wordt afgelezen op de toevoercollector van het primaire circuit.
Deze modulatie wordt door de volgende parameters geregeld:
79
bepaalt de maximumdaling van het setpoint
80
bepaalt de maximumstijging van het setpoint
81
bepaalt de tijd (vanaf het begin van het verzoek)
vanaf dewelke de modulatie van het setpoint wordt
ingeschakeld
86
proportionele parameter voor de modulatie van het
setpoint
87
aanvullende parameter voor de modulatie van het
setpoint

6.5 Werking van de secundaire sonde

Wanneer de secundaire sonde aanwezig is (zie schema's 2 en 4),
wordt het naar de modules verstuurde setpoint gemoduleerd
op basis van het verschil tussen de ingestelde setpointwaarde
en de door de secundaire toevoercollector waargenomen waar-
de.
Zoals bij de modulatie op basis van de systeemsonde komen de
volgende parameters tussenbeide:
169
bepaalt de maximumdaling van het setpoint
170
bepaalt de maximumstijging van het setpoint
80
(97)
Inst. Ketel
Parameters
Model

Advertenties

Inhoudsopgave
loading

Inhoudsopgave