4.3
Tapwater regeling
4.3.1 Boiler laadpomp
4.3.2 Laadpomp automaat
4.3.2.1
Boilerlaadpomp naloop-
tijd
4.3.3 Vraagafhankelijke regeling
Primair doel van de regeling: stijgend brandervermogen >> stijgende pom-
popbrengst.
De uitgang van deze regeling wordt door de functie pompopbrengst in relatie
tot het brandervermogen overstemt. De aftasttijd voor deze regeling bedraagt
1 seconde (in single-bedrijf). Hierbij wordt een gemiddelde waarde van de
laatste twee waarden bepaald.
De tapwater regeling vindt plaats door middel van een 2 - puntsregelaar met
programeerbare hysteresis.
De gevraagde tapwatertemperatuur en de tapwatertemperatuur-verhoging
kunnen worden geprogrammeerd. Het laden van de boiler heeft voorrang op
het ketelcircuit.
Bij warmtevraag van de 2-punts regelaar zal het laden van de boiler plaats-
vinden.
Hiervoor zal de keteltemperatuur met behulp van de keteltemperatuur rege-
ling op de gevraagde tapwatertemperatuur plus de tapwatertemperatuur ver-
hoging worden geregeld om modulatie van de brander mogelijk te maken.
Voorbeeld:
Gevraagde tapwatertemp. = 55 °C., ww-hysteresis = 5 K,
tapwatertemp. Verhoging = 20 K, tapwater -vrijgavetoerental 60 n/s,
min. toerental tapwater = 30 n/s, max. toerental tapwater = 70 n/s.
Bij onderschrijding van (55 - 5) = 50 °C schakelt de laadpomp in en de ketel-
temperatuur regeling ontvangt de gevraagde waarde van (55 + 20) = 75 °C.
Het oorspronkelijke ventilatortoerental stemt overeen met het vrijgave-
toerental van 60 n/s.
De PIDT1regeling kan het ventilatortoerental tussen 30..70 n/s regelen.
Bij overschrijding van 55 °C aan de tapwatervoeler wordt de brander uitge-
schakeld en de boilerlaadpomp draait overeenkomstig de geprogrammeerde
tijd langer door.
Voor het tapwatercircuit is de aansturing en voeding van een 230 V boiler-
laadpomp aangebracht.
Bij boilerlading wordt de ketelcirculatiepomp uitgeschakeld en de boilerlaad-
pomp ingeschakeld (boilervoorrangsschakeling).
Om schade aan de pomp door stilstand te voorkomen, wordt onafhankelijk
van de bedrijfstoestand de boiler laadpomp na maximaal 24 uur stilstand 30
sec. lang ingeschakeld.
Na de boilerlading wordt een nalooptijd van de boilerlaadpomp gestart om de
restwarmte af te voeren uit de ketel. Daarna wordt de gevraagde bedrijfstoe-
stand bereikt.
De nalooptijd van de boilerlaadpomp is programmeerbaar. (zie hoofdstuk :
Verstelbare parameters)
De nalooptijd van de boilerlaadpomp eindigt na afloop van de gepro-
grammeerde nalooptijd of wanneer de keteltemperatuur onder de gewenste
boilertemperatuur + 8 K is gedaald.
Bij aansluiting van een bedienmodule BME zijn de temperaturen en boiler-
laadtijden vrij programmeerbaar.
KM01A
18