De sifondrukschakelaar, aangesloten op de opvangbak (P1), voorkomt overstroom van de sifon bij
overmatige tegendruk in het rookkanaal.
De luchtdrukschakelaar (P1 en P2), aangesloten op de venturi, controleert de hoeveelheid lucht (door
middel van een Δp-meting) voor aanvang.
6.8
PC-aansluiting
Voor informatie over aansluiting van een pc op de ketel kunt u contact opnemen met uw leverancier.
7
IN GEBRUIKNAME
1. Vul en ontlucht de installatie. Vul de ketel tot een druk tussen 1,5 en 2 bar is bereikt.
De maximale werkdruk is 6 bar. De ketel (niet de installatie!) wordt automatisch ontlucht door een
ingebouwde automatische ontluchter.
2. Controleer alle gas- en wateraansluitingen grondig op lekken.
3. Ontlucht de gasleiding.
4. Standaard is de ketel ingesteld op G20, G25 of G25.3
Controleer of de installatie het juiste type gas aan de ketel levert.
5. Controleer de inlaatdruk: 20 mbar of 25 mbar
6. Schakel het elektrische ketelcircuit in door de hoofdschakelaar op het bedieningspaneel van de ketel
in stand 1 (aan) te zetten
7. Creëer een warmtevraag.
8. Vlak voor de ontsteking controleert de besturing of de contacten van de gasdruk, heveldruk en
waterdruk gesloten zijn.
Als dat niet het geval is, blokkeert de ketel en wordt op het display E76 weergegeven.
9. Als gas, water en heveldruk o.k. de brander wordt ontstoken.
10. Controleer de rookgasverbindingen op lekkage.
11. Controleer de warmte-invoer en de gasdruk bij maximale belasting.
12. Verwarm de installatie. Stop de warmtevraag.
13. Ontlucht de installatie opnieuw en vul zo nodig de druk van het watersysteem bij.
14. Verklaar de werking en werking van de ketel aan de gebruiker.
15. Leg de gebruiker uit wat het belang is van foutcodes en de noodzaak om deze te melden bij het
aanvragen van onderhoudsmonteursondersteuning.
16. Na installatie moet de datasheet zoals weergegeven in hoofdstuk 9.1 worden ingevuld.
Dit moet bij elk service-interval worden herhaald.
17. Bewaar de installatie en de gebruikershandleiding bij voorkeur dicht bij de ketel.
NL
47