3. Bevestig de gaffelpennen en draai de contramoer aan
als u klaar bent.
Kabel van de differentieelgren-
del afstellen
Onderhoudsinterval: Om de 200 bedrijfsuren
1. Zet de hendel van de differentieelgrendel op Uit.
2. Draai de contramoeren los waarmee de kabel van
de differentieelgrendel vastzit aan de beugel op de
transaxle (Figuur 53).
Figuur 53
1. Kabel van de
differentieelgrendel
2. Transaxlebeugel
3. Stel de contramoeren zo af dat er een opening van
0,25 tot 1,5 mm ontstaat tussen de veerhaak en de
buitendiameter van de opening in de transaxlehendel.
4. Draai de contramoeren vast als u klaar bent.
De banden controleren
Onderhoudsinterval: Om de 100 bedrijfsuren
Ongelukken tijdens werkzaamheden, zoals een botsing tegen
een trottoirrand, kunnen een band of een velg beschadigen
en tevens de wieluitlijning verstoren. Daarom moet u na een
ongeluk de toestand van de banden controleren.
Controleer de bandenspanning regelmatig. Als de banden niet
op de juiste spanning zijn, zullen deze vroegtijdig slijten.
Figuur 54 toont een voorbeeld van slijtage aan een band
veroorzaakt door een te lage bandenspanning.
3. Veer
4. Opening van 0,25 tot
1,5 mm
1. Te lage bandenspanning
Figuur 55 toont een voorbeeld van slijtage aan een band
veroorzaakt door een te hoge bandenspanning.
1. Te hoge bandenspanning
Uitlijning van de voorwielen
controleren
Onderhoudsinterval: Om de 400 bedrijfsuren/Jaarlijks
(houd hierbij de kortste periode aan)
1. Zorg ervoor dat de banden recht naar voren wijzen.
2. Meet de afstand hart-op-hart van het toespoor (ter
hoogte van de assen) aan de voorzijde en de achterzijde
van de stuurwielen (Figuur 56).
Opmerking: De afstand moet aan de voorzijde
van het wiel tussen 0 ± 3 mm groter zijn dan aan de
achterzijde van de band. Draai het wiel 90° en voer de
meting opnieuw uit.
Belangrijk: Controleer de afstand op consistente
locaties op het wiel. De machine moet zich op een
horizontale ondergrond bevinden en de wielen
moeten recht naar voren wijzen.
48
Figuur 54
Figuur 55