Reiniging
De machine schoonmaken
De machine moet worden gewassen als dit nodig is. Gebruik
uitsluitend water of water met een mild reinigingsmiddel. U
kunt een doek gebruiken om de machine schoon te maken,
maar de kap zal dan wel iets minder gaan glanzen.
Belangrijk: Gebruik nooit een hogedrukreiniger om de
machine schoon te maken. Hogedrukreinigers kunnen
het elektrische systeem beschadigen, belangrijke
stickers losweken en noodzakelijk vet op wrijvingspunten
wegspoelen. Gebruik niet te veel water in de buurt van
het bedieningspaneel, de motor en de accu.
Belangrijk: Reinig de machine niet terwijl de motor
loopt. De machine reinigen terwijl de motor loopt kan
interne motorschade veroorzaken.
Stalling
1. Parkeer het voertuig op een horizontaal oppervlak, stel
de parkeerrem in werking, zet de motor af en verwijder
het sleuteltje uit het contact.
2. Verwijder vuil en vet van de gehele machine, inclusief
de buitenkant van de cilinder, de koelribben van de
cilinderkop en de ventilatorbehuizing.
Belangrijk: U kunt het voertuig met een mild
reinigingsmiddel en water wassen. Doe dit
niet met een hogedrukreiniger. Daardoor kan
het elektrische systeem worden beschadigd of
noodzakelijk vet op wrijvingspunten worden
weggespoeld. Gebruik niet te veel water in de
buurt van het bedieningspaneel, de verlichting, de
motor en de accu.
3. Controleer de remmen; zie Remvloeistofpeil
controleren (bladz. 25).
4. Geef het luchtfilter een onderhoudsbeurt; zie
Onderhoud van het luchtfilter (bladz. 42).
5. Plak de luchtfilterinlaat en de uitlaat af. Gebruik
hiervoor weerbestendige afplakband.
6. Smeer de machine; zie Lagers en lagerbussen smeren
(bladz. 40).
7. Ververs de motorolie; zie Motorolie verversen en filter
vervangen (bladz. 42).
8. Spoel de brandstoftank om met verse, schone
dieselbrandstof.
9. Zet alle onderdelen van het brandstofsysteem goed
vast.
10. Controleer de bandenspanning; zie Bandenspanning
controleren (bladz. 25).
11. Controleer de antivriesbescherming en vul het systeem
bij met een oplossing die half uit water, half uit antivries
bestaat. Vul zoveel bij als nodig is met het oog op de
plaatselijk te verwachten minimumtemperatuur.
12. Verwijder de accu uit het chassis, controleer het
zuurpeil en laad de accu volledig op; zie Onderhoud
van de accu (bladz. 46).
Opmerking: U mag de accukabels niet aansluiten op
de accupolen tijdens stalling.
Belangrijk: De accu moet volledig opgeladen zijn
om te voorkomen dat deze bevriest en beschadigd
raakt bij temperaturen beneden 0°. Een volledig
opgeladen accu kan ongeveer 50 dagen worden
gestald bij temperaturen beneden 4° zonder
tussentijds te hoeven worden opgeladen. Bij
temperaturen boven 4° moet u om de 30 dagen
het waterpeil in de accu controleren en de accu
opladen.
13. Controleer alle bouten, schroeven en moeren en draai
deze vast. Repareer of vervang beschadigde delen.
58