Bijvoegsel
Inhoud
•
Verbrandingscontrole
•
Notities
•
Trefwoordenregister
Verbrandingscontrole
Opdat de installatie milieuvriendelijk, zuinig en storingvrij
zou kunnen werken, zijn bij de afregeling rookgasmetingen
noodzakelijk.
Voorbeeld van een vereenvoudigde berekening voor
de in te stellen CO
-waarde
2
Gegeven: CO
= 15,4 %
2 max.
Bij roetgrens (roetgetal ≈1) gemeten :
CO
= 14,9 %
2 gem.
≈
geeft luchtfactor: λ
Om een veilige luchtovermaat te kunnen verzekeren, het
luchtgetal met 15 % verhogen :
-waarde bij luchtgetal λ = 1,18 en
In te stellen CO
2
15,4 % CO
:
2 max.
CO
15,4
2 max.
≈
CO
=
2
λ
1,18
Het CO-gehalte mag daarbij niet groter zijn dan 50 ppm.
Let op de rookgastemperatuur :
De rookgastemperatuur voor nominale belasting volgt uit
de branderinstelling op nominale belasting.
Bovendien moet de rookgasafvoer zo zijn uitgevoerd, dat
schade door condensatie in de rookgaskanalen vermeden
wordt (behoudens zuurvaste rookgaskanalen).
CO
15,4
2 max.
=
= 1,03
CO
14,9
2 gem.
= 13,0 %
Bepaling van rookgasverliezen
Het zuurstofgehalte van de rookgassen, alsook het verschil
tussen rookgas- en verbrandingsluchttemperatuur is te
bepalen. Daarbij moet men het zuurstofgehalte en de
rookgastemperatuur gelijktijdig op hetzelfde punt meten.
In plaats van het zuurstofgehalte kan ook het koolstof-
dioxidegehalte van de rookgassen gemeten worden. De
temperatuur van de verbrandingslucht wordt gemeten in
de omgeving van de aanzuigopening.
De rookgasverliezen worden berekend door meting van
het zuurstofgehalte volgens de formule
A
2
q
= (t
- t
) • (
A
A
L
21 – O
Wordt i.p.v. het zuurstofgehalte het kooldioxidegehalte
gemeten, dan gebeurt de berekening volgens de formule
A
1
q
= (t
- t
) • (
A
A
L
CO
Hierin is :
q
= rookgasverlies in %
A
t
= rookgastemperatuur in °C
A
t
= verbrandingsluchttemperatuur in °C
L
CO
= volumegehalte aan koolstofdioxide in de droge
2
rookgassen in %
O
= volumegehalte aan zuurstof in de droge
2
rookgassen in %
Stookolie
A
= 0,50
1
A
= 0,68
2
B
= 0,007
+B)
2
+B)
2
33