Richtwaarden voor de ventilatordruk vóór de
menginrichting
Werd de brander voor de eerste inbedrijfname ingesteld
overeenkomstig de parameters in de diagrammen, dan
bekomt men, afhankelijk van de vuurhaardweerstand van
de warmtegenerator, de in het diagram aangegeven
richtwaarden voor de druk vóór de menginrichting.
Ontploffingsgevaar !
CO-vorming door verkeerde branderinstelling.
CO-emissie controleren en een roetmeting
doorvoeren.
GEVAAR
Bij CO- resp. roetvorming de
verbrandingswaarden optimaliseren. Het
CO-gehalte mag niet meer bedragen dan
50 ppm. Roetgetal < 1.
Verbrandingsgevaar !
Bepaalde bouwdelen van de brander
(b.v. vlamkop, branderflens, enz.) warmen op
tijdens de werking.
Laten afkoelen vooraleer servicewerken uit te
GEVAAR
voeren.
Inbedrijfname
Servomotor en stuwschijf moeten overeenkomstig het
gewenste warmtevermogen vooringesteld worden.
Door de ketelregelaar moet warmte gevraagd worden.
Moet bij de inbedrijfname de stand van de luchtklep
(servomotor) veranderd worden, dan moet het actuele
bedrijfspunt verlaten worden, d.w.z. de luchtklep-
verandering voor vollast moet in kleinlast doorgevoerd
worden.
Werkwijze
1. 4-polige aansluitstekker uittrekken en vervangen door
stekkerschakelaar (bestelnr. 130 103 1501/2).
2. Spanning naar de brander toevoeren.
Hoofd- en gevaarschakelaar AAN.
De brander start overeenkomstig het functieverloop
(zie hfst. 5.5).
3. Tijdens de voorventilatie de kleinlast-pompdruk
vóórinstellen bij middel van de drukregelschroef voor
kleinlast (zie hfst. 3.2).
4. Via de stekkerschakelaar de vollast aansturen en de
pompdruk instellen met de drukregelschroef vollast.
Verbrandingscontrole doorvoeren (zie bijvoegsel) en in
functie van de ventilatordruk de verbranding
optimaliseren aan de hand van de luchtklepstand (ST2)
of de stand van de stuwschijf.
5. Kleinlast aansturen, de vooringestelde pompdruk
controleren en desgevallend instellen.
Een verbrandingscontrole doorvoeren en in functie van
de ventilatordruk de verbranding optimaliseren aan de
hand van de luchtklepstand (ST1).
Is een verandering van de stand van de stuwschijf
nodig, dan moet stap 4 en 5 nogmaals doorgevoerd
worden.
5.4 Uitbedrijfname
Bij korte bedrijfsonderbrekingen
(b.v. schoorsteenreiniging e.d.) :
Hoofd- en gevaarschakelaar voor de brander
uitschakelen.
16
Richtwaarden druk vóór de menginrichting
5,5
5,0
4,5
4,0
3,5
Kleinlast
3,0
2,5
kW
30
35
40
45
kg/h
3
3,5
Brandervermogen
Optimalisatie van de verbranding
•
Druk vóór de menginrichting verhogen :
Instelschroef van de stuwschijf naar links (-) draaien.
De afstand van de stuwschijf wordt verkleind.
Om de daardoor verminderde luchtovermaat te
corrigeren, de openingshoek van de luchtklep
vergroten.
Mogelijkheden voor verbetering van de stabiliteit
•
Druk vóór de menginrichting verlagen :
Instelschroef van de stuwschijf naar rechts (+)
draaien.
De afstand van de stuwschijf wordt vergroot.
Om de daardoor verhoogde luchtovermaat te
corrigeren, de openingshoek van de luchtklep
verkleinen.
•
Kleinere verstuiver inzetten en de pompdruk verhogen.
•
Verstuiverfabrikaat wisselen.
Opmerking Na iedere ingreep de verbrandingswaarden
controleren en desgevallend de instelling
corrigeren (zie bijvoegsel).
Afsluitende werkzaamheden
Drukmeettoestellen zoals manometer en
vacuümmeter kunnen bij continue belasting
beschadigd worden. Daardoor kan olie
ongecontroleerd uitlekken.
Na de afregeling de drukmeettoestellen
verwijderen. De aansluitingsplaatsen
GEVAAR
afdichten.
De resultaten van de rookgasmeting op de
inspectiekaart noteren.
De ionisatiestroom meten en noteren.
Dichtheidscontrole van de installatie en de
olieleidingen.
De branderafdekkap op de brander monteren.
De gebruiker over de bediening van de installatie
informeren.
Bij langere bedrijfsonderbrekingen
Hoofd- en gevaarschakelaar voor de brander
uitschakelen.
Brandstofafsperorganen sluiten.
Vollast
50
55
60
65
70
4
4,5
5
5,5
6
75