*!*! )
! "
*!*!*,
A
In normale huishoudelijke installaties is de toelaatbare waarde van de aanraakspanning 50V. Wanneer een
grotere veiligheid nodig is (bijv. in ziekenhuizen), kan de maximale aanraakspanning wel tot 25V zakken.
Daarom is de toelaatbare aanraakspanning op het instrument instelbaar:
Instellen van de toelaatbare aanraakspanning:
1.
Plaats draaiknop in stand ALS test/ Uc/ Rs (½ I N )
2.
Kies met de [Selectie] toets Uc in de linker bovenhoek van het scherm.
3.
Stel de gewenste grenswaarde in met de [ IDN/ Vclim] toets.
De limiet is op deze wijze ingesteld voor alle functies en blijft tot de volgende wijziging geldig, ook als het
instrument uitgeschakeld wordt.
Nadat de batterijen verwisseld zijn, staat het instrument ingesteld op 50V (standaardwaarde).
*!*!*!
4
Instellen en uitvoeren van test 2:
1.
Sluit het meetsysteem conform het aansluitschema in bijlage 2 aan op het testobject.
2.
Plaats de draaiknop in stand ALS test/ Uc/ Rs (½ I N )
3.
Kies met de [Selectie] toets Uc.
4.
De toelaatbare aanraakspanning is reeds in paragraaf 5.2.2.1 ingesteld.
5.
Druk op de [Start] toets en lees het resultaat af.
6.
Controleer de parameters van het instrument door op de [Display] toets te drukken.
7.
Sla, indien gewenst, het getoonde resultaat (paragraaf 5.3) op en noteer eventueel de
geheugencodes.
8.
Maak het testobject los of voer opnieuw een test uit.
DISPLAY
- Verwijder de testsnoeren niet gedurende het meten,
hierdoor kan het testobject onder spanning blijven staan;
- Raak het testobject of de testsnoeren niet aan gedurende de meting;
A
-# . <
V
mA
Figuur 4: Voorbeeld testresultaat aanraakspanning
%
-#
.
.
"
.
Aanraakspanning. (Als het resultaat hoger is dan de
ingestelde aanraakspanning, verschijnt ook het
gevarensymbool onder in het display).
Nominale lekstroom (foutstroom) waarvoor de
getoonde aanraakspanning geldt.
!
9
*
#
''