CONTROLES VÓÓR HET EERSTE GEBRUIK
Uw Club Car is in de fabriek grondig geïnspecteerd en afgesteld. Na de ontvangst van uw nieuwe Club Car(s)
moet u zich vertrouwd maken met de bedieningen en het gebruik. Controleer elk voertuig zorgvuldig en vergewis u
ervan dat het in perfecte staat verkeert voor u de levering aanvaardt.
Gebruik de volgende lijst bij de inspectie van uw nieuwe voertuig. Deze lijst moet ook samen met het periodieke
onderhoudsschema op pagina 22 worden gebruikt. Eventuele defecten mogen uitsluitend hersteld worden door
uw Club Car-distributeur/dealer of een getrainde monteur.
• Algemeen: Alle onderdelen moeten correct gemonteerd en geïnstalleerd zijn. Verifieer dat alle moeren, bou-
ten en schroeven goed vastzitten.
• Waarschuwingsstickers: Verifieer dat alle waarschuwings- en gebruiksaanwijzingsstickers aangebracht
zijn. Zie pagina 10.
• Banden: Controleer de bandenspanning. Zie Capaciteiten voertuig, pagina 25.
• Batterijen: Controleer het elektrolyt: het peil moet voldoende zijn. (Figuur 14, pagina 27). Controleer de
batterijklemmen. De kabels moeten goed vastzitten en mogen geen corrosie vertonen. Laad de batterijen
volledig op voor u het voertuig voor het eerst gebruikt.
• Wisserschakelaar (bij voertuigen die zijn uitgerust met een gashendel met wisserschakelaar): Con-
troleer of de afdekking voor de gashendel goed is bevestigd, alvorens het voertuig te gebruiken. (Figuur 12,
pagina 24).
WAARSCHUWING
• VERWIJDER HET PLASTIC VAN DE ZITTING VOOR U HET VOERTUIG GEBRUIKT. DIT NALATEN KAN
BRAND, MATERIËLE SCHADE EN ERNSTIGE VERWONDINGEN OF DE DOOD VEROORZAKEN.
DE GOEDE WERKING CONTROLEREN
Nadat u zich vertrouwd hebt gemaakt met de bedieningen van het voertuig en de instructies voor de bestuurder hebt
gelezen en begrepen, maakt u een proefrit. Gebruik de volgende lijst bij de inspectie van uw nieuwe voertuig. Even-
tuele defecten mogen uitsluitend hersteld worden door uw Club Car-distributeur/dealer of een getrainde monteur.
Alle voertuigen
• Remmen: Verifieer dat ze goed werken. Wanneer het rempedaal met matige kracht volledig wordt ingedrukt,
mag hij niet dieper dan halfweg tot de vloer gaan. Het voertuig moet vlot en zonder te slippen binnen de
427 cm tot stilstand komen. Indien het pedaal dieper dan de helft kan worden ingedrukt of het voertuig slipt
of niet binnen de 427 cm stopt, moet u het remsysteem laten controleren en zo nodig bijstellen. Het remsys-
teem moet altijd zo afgesteld zijn dat het pedaal beslist niet tot tegen de vloer ingedrukt kan worden.
• Parkeerrem: De ingeschakelde parkeerrem moet de wielen blokkeren en het voertuig immobiliseren (op hel-
lingen van maximum 20%). Bij een druk op het gaspedaal of het rempedaal moet de parkeerrem vrijkomen.
• Achteruitzoemer: Wanneer de vooruit-/achteruithendel in R (achteruit) staat, geeft de achteruitzoemer een
waarschuwingssignaal.
• Besturing: Het voertuig moet gemakkelijk te besturen zijn, zonder speling op het stuur.
• Gaspedaal: Wanneer het contactslot op ON (aan) staat en de vooruit-/achteruithendel op F (vooruit), moet
bij het indrukken van het gaspedaal de motor starten en het voertuig vlot zijn maximumsnelheid bereiken. Bij
het loslaten van het pedaal moet het naar zijn oorspronkelijke stand terugkeren, en de motor moet stoppen.
DS-voertuigen rijden trager in achteruit.
• Algemeen: Luister of u geen ongewone geluiden zoals geknars of geratel hoort. Controleer het rijgedrag en
de prestaties van het voertuig. Laat alle afwijkingen controleren door uw Club Car-distributeur/dealer of een
getrainde monteur.
DS PowerDrive Plus-voertuigen
• Detectie zero snelheid: terwijl het voertuig op vlak terrein geparkeerd is, met de parkeerrem uitgeschakeld,
plaatst u de slepen-/rijdenschakelaar in de stand RIJDEN en probeert u het voertuig te duwen. U moet een
weerstand tegen het rijden voelen (het voertuig gaat niet sneller dan 1,5 tot 3 km/u), ongeacht de stand van
de vooruit-/achteruithendel.
12
DS Golfwagen – Elektrische voertuigen – Handleiding voor de eigenaar, 2001
Controles vóór het eerste gebruik