onderdelen, slijtage door weersinvloeden en chemische slijtage.
Voer alle noodzakelijke reparaties uit voordat u de machine opnieuw
gebruikt.
HET AFSTELLEN VAN DE TRACTIE-
AANDRIJVING VOOR DE
NEUTRAALSTAND (Afb. 44)
De machine mag niet "kruipen" wanneer het tractiepedaal niet
ingedrukt wordt. Indien de machine wel kruipt, moet dit afgesteld
worden.
1.
Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, zet de motor
af en laat de maai-eenheden op de grond zakken. Trap
uitsluitend het rechter pedaal in en activeer de parkeerrem.
2.
Krik de linkerkant van de machine omhoog totdat het voorste
wiel vrijkomt van de vloer van de werkplaats. Ondersteun de
machine met bokken om te voorkomen dat deze per ongeluk
omlaag valt.
N.B.: Op vierwielaangedreven modellen moet ook het linker
achterwiel van de vloer omhoog worden gekrikt.
3.
Start de motor en laat deze laag stationair draaien.
4.
Stel de contramoeren bij op de pompstang om de
besturingsbuis van de pomp naar voren te zetten om het
voorwaarts kruipen te stoppen, of naar achteren te zetten om
het achterwaarts kruipen te verhelpen.
5.
Als de wielen stoppen met draaien, moeten de contramoeren
aangedraaid worden om de instelling vast te zetten.
6.
Stop de motor en laat de rechter rem opkomen. Verwijder de
bokken en laat de machine op de vloer van de werkplaats
zakken. Maak een testrit met de machine om er zeker van te
zijn dat deze niet kruipt.
HET AFSTELLEN VAN DE
LIFTVERHOUDING VAN DE MAAI-
EENHEDEN (Afb. 45)
Het liftcircuit van de maai-eenheden is uitgerust met een afstelbare
klep die ervoor zorgt dat de voorste maai-eenheden gelijkmatig
opgehaald en neergelaten worden. De maai-eenheden worden als
volgt afgesteld:
Afbeelding 44
1.
Pompstang
2.
Pomp besturingsbuis
Afbeelding 45
1.
Stelschroef maai-eenheid
37