zijn zodanig afgesteld dat ze eerder neergelaten worden dan de
achterste maai-eenheden). Om vooruit te rijden en gras te maaien
trapt u het tractiepedaal naar voren in. Houd een snelheid aan
waarbij het controlelampje van de messenkooiregeling niet gaat
branden. Vergroot of verminder uw snelheid geleidelijk om te
verzekeren dat de juiste maairesultaten behaald kunnen worden.
Transport—Zet de ENABLE/DISABLE (AAN/UIT)-schakelaar op
DISABLE (UIT), vergrendel de beide rempedalen en haal de maai-
eenheden op in de transportpositie. Let erop dat indien u tussen
voorwerpen door rijdt, u niet per ongeluk de machine of de maai-
eenheden beschadigt. Ben extra op uw hoede als u de machine
gebruikt op hellingen. Rijd langzaam en vermijdt het maken van
scherpe bochten, om te voorkomen dat u omkiept. De maai-
eenheden moeten neergelaten worden tijdens de afdaling om te
helpen bij het sturen.
Het Selecteren van de Maaiverhouding (Messenkooi-snelheid)—
Het is voor de automatische maairegeling die in de regelunit van de
machine geprogrammeerd is noodzakelijk dat "verteld" wordt op
welke maaihoogte de machine gebruikt wordt en of de machine
uitgerust is met messenkooien met 5 of 11 messen. Zie Het
Selecteren van de Maaiverhouding (Messenkooi-snelheid).
Als de machine wordt gebruikt op een wijze dat de gewenste
maairesultaten gerealiseerd worden, dan zal het controlelampje van
de messenkooi-regeling niet gaan branden. Indien het lampje wel
oplicht, duidt dit erop dat de voortbewegingssnelheid te laag of te
hoog is voor de machine om het gewenste maairesultaat te kunnen
realiseren.
26