Het correct functioneren van de
ruimtetemperatuuropnemer kan slechts
gegarandeerd worden, als de volgende
punten in acht worden genomen:
- Plaatsing tegen een vlakke wand (niet
in een nis)
- Geen afdekking door gordijnen en
dergelijke
- Beïnvloeding door andere warmte-
bronnen (b.v. zon, verwarming, TV)
voorkomen
- Directe tocht vermijden (naast ramen
en deuren)
In gebouwen met 2 verdiepingen is het
zinvol om de ruimtetemperatuuropnemer
op de begane grond te installeren.
Voor het aansluiten van de
ruimtetemperatuuropnemer zie Afb. 15 en
schakelschema Afb. 16, pos. 1.
Opnemer van de aanvoerwater-
temperatuur
De temperatuuropnemer voor het
aanvoerwater voor verwarmingscircuit 1 is
door de fabriek ingebouwd en deze
temperatuur is op 65 °C begrensd. De
temperatuuropnemer voor het aanvoer-
water van een extra verwarmingscircuit
moet op de hiervoor bestemde aansluit-
klem in het toestel worden aange-sloten
(zie Afb. 16, pos. 39). Deze opnemer
Aansluitmaten
Vooraanzicht
3
5
6
Bovenaanzicht
2
6
5
Afb. 9
8
bevindt zich in een zakje naast de gasketel.
De maximale aanvoerwatertemperatuur
kan tussen 20 °C en 80 °C worden
ingesteld. Deze instelling mag uitsluitend
door de installateur worden uitgevoerd.
Om schade te vermijden, (b.v. vloerver-
warming of andere verwarmingssystemen)
moet het wijzigen van de aanvoerwater-
temperatuur vóór ingebruikname van de
installatie worden uitgevoerd.
Temperatuuropnemer voor het
retourwater
De temperatuuropnemer voor het
retourwater is door de fabriek voor het
gehele retourwatercircuit ingebouwd.
Loopt de temperatuur tot boven 53 °C
op, dan wordt de compressor van de
warmtepomp uitgeschakeld.
Nachtverlaging
De ruimtetemperatuur kan met de
schakelklok worden verlaagd. De fabrieks-
instelling voor de verlaging van de aanvoer-
watertemperatuur bedraagt 3 °C.
2.5 Bedrijfswateraansluiting
DIN 1988 en de voorschriften van het
plaatselijke waterleidingbedrijf moeten in
acht worden genomen.
1 Koudwateraansluiting
Ø 22 mm (uitw.)
2 Warmwateraansluiting
7
Ø 22 mm (uitw.)
3 Aanvoerleiding Ø 22
1
mm (uitw.)
4
4 Retourleiding Ø 22
mm (uitw.)
5 Condensaatafvoerlei-
ding Ø 32 mm (uitw.)
6 Elektrische verwar-
mingsketel
7 Drukvat
2
Vrije ruimte voor het installeren
Pijpaansluiting bij
installatie van de buizen
1
in of tegen de muur, zie
streeplijn.
7
3
4
Door de fabriek zijn een veiligheidsventiel,
terugslagklep en een vul- en aftapkraan
gemonteerd. Bij gebruik met door de
fabriek ingestelde waarden is geen
mengkraan noodzakelijk. Onderaan het
toestel mogen zich geen spruitstukken
bevinden.
Automatische regeling van het
bedrijfswater
Warmtepomp
Door de fabriek op 50 °C ingesteld
Wordt bij 47 °C weer ingeschakeld.
Verwarmingselement
Door de fabriek op 50 °C ingesteld
Herinschakeling bij 47 °C.
Pijpleidingmateriaal
Bij toepassing van een metalen
pijpleidingsysteem worden de volgende
combinaties aanbevolen:
Koudwaterleiding Warmwaterleiding
Koperen buis
koperen buis
stalen buis
stalen of koperen buis
De warmwaterleiding moet op grond van
de wet op de energiebesparing geïsoleerd
zijn.
Drukreduceerventiel
Bij een waterdruk van meer dan 5 bar
moet een drukreduceerventiel worden
ingebouwd. Bij een waterdruk van meer
dan 10 bar zijn bijzondere voorzieningen
(zie DIN 1988) noodzakelijk.
Condens- en expansiewaterafvoer
Het condens- en expansiewater wordt in
het door het fabriek ingebouwde
druipwaterreservoir opgevangen. De
druipwaterleiding Ø 32 van het reservoir
moet voor de afvoer met verval worden
aangelegd.
In het toestel is een stankslot ingebouwd.
3 Veiligheidsinrichtingen
– Veiligheidstemperatuurbegrenzer 95 °C
– Differentiaaldrukschakelaar ventilator
– Volumestroomschakelaar afzuig-/
afvoerlucht min. 125 m³/h "Airflow
control".