2.3 Aansluiting van de verwarming
De hoeveelheid water in het
verwarmingscircuit van het toestel
bedraagt 9 l, de maximum werkdruk is 2,5
bar. De veiligheidstemperatuurbegrenzer
schakelt het toestel bij 95 °C uit.
Aansluiting van het verwarmingscircuit
De aanvoer- en retourleidingen moeten op
de dienovereenkomstig aangeduide
koperen buizen Ø 22 worden aangesloten
(zie Afb. 9).
De installatie is door de fabriek van een
manometer, een veiligheidsventiel, vul- en
aftapkraan, drukvat, druipwaterreservoir
en van een circulatiepomp voorzien.
De doorstroomhoeveelheid van de
installatie mag niet minder dan 125 l/h
bedragen.
Mocht een grotere doorstroom-
hoeveelheid noodzakelijk zijn, dan moet
het bypassventiel (kogelklep) worden
geopend (zie Afb. 7 en 11).
Bij verwarmingssystemen, waarbij de
Circulatiepompen-diagram
60
50
40
30
20
10
0
0
200
Doorstroomhoeveelheid V in l / h
Afb. 7
Verwarmingscurven-diagram
10
Afb. 8
doorstroomhoeveelheid door het sluiten
van de thermostaatkranen wordt
onderbroken, moet een drukgestuurde
overstortklep in de installatie worden
ingebouwd (zie Afb. 11).
Extra verwarmingscircuit
De installatie is door de fabriek voor het
aansturen van een tweede
verwarmingscircuit, met een andere
aanvoerwatertemperatuur, voorbereid.
Het verwarmingscircuit 2 is door
de fabriek niet geactiveerd.
Het desbetreffende circuit werkt steeds met
een eigen verwarmingscurve (zie Afb. 8).
Verwarmingscircuit 2 moet zo
worden uitgevoerd, dat de
instelwaarde voor verwarmingscircuit 1
niet wordt overschreden.
Verwarmingscircuit 2 wordt door een
mengkraan en een pomp geregeld
(behoren niet tot de leveringsomvang van
Stiebel Eltron).
De mengkraan moet als driestandenmeng
kraan worden uitgevoerd. De mengkraan
Bypassventiel gesloten (standaard)
Bypassventiel geopend
Trap 3
Trap 2
Trap 1
1000
400
600
800
°
–10
0
Buitentemperatuur in °C
en de pomp worden op de aansluitklem-
men in het toestel (zie Afb. 13)
aangesloten.
Let er op, dat in beide verwarmingscircuits
de juiste doorstroomhoeveelheid
behouden blijft. Is de totale doorstroom-
hoeveelheid hoger dan in het diagram
(Afb. 7), dan moet een extra circulatie-
pomp voor verwarmingscircuit 1 worden
ingebouwd.
Verwarmingscurven
Door de fabriek is voor beide
verwarmingscircuits verwarmingscurve 5
ingesteld. Mocht deze instelling niet met de
plaatselijke omstandigheden
overeenkomen, dan moet een andere
verwarmingscurve worden gekozen.
In het diagram (zie Afb. 8) wordt het
verband tussen aanvoer- en
buitentemperatuur voor verschillende
combinaties van de constanten v 12, v 13
en v 14 (verwarmingscircuit 1) v 15, v 16
en v 17 (verwarmingscircuit 2)
weergegeven.
De maximum aanvoertemperatuur moet
b.v. voor vloerverwarming bij
verwarmingscircuit 1 lager dan v 0 en bij
verwarmingscircuit 2 lager dan v 1 worden
ingesteld (zie ook "Bedieningshandleiding
Regeling LWHZ 300 E").
1400
1200
2.4
Buitentemperatuuropnemer
De buitentemperatuuropnemer moet aan
de noordzijde van het gebouw worden
100
aangebracht. Is dit niet mogelijk, dan moet
er op gelet worden, dat de opnemer
90
dusdanig gemonteerd wordt, dat deze niet
9
aan directe zonnestraling of aan de invloed
80
8
van andere warmtebronnen wordt
blootgesteld. Bij het aanleggen van de
70
7
opnemerleiding door de buitenmuur moet
6
er op gelet worden, dat de leiding met een
60
5
licht verval naar buiten wordt aangelegd.
4
De doorvoer moet worden afgedicht. Voor
50
het aansluiten van de buitentemperatuur-
3
opnemer zie Afb. 15 en schakelschema Afb.
2
40
16, pos. 2).
1
Ruimtetemperatuuropnemer
30
Voor het monteren van de ruim-
tetemperatuuropnemer moet een goed
20
toegankelijke plaats, indien mogelijk tegen
–20
een binnenmuur in de hoofdwoonruimte
worden gekozen.
Temperatuuropnemer
7