ì'
l
i
I
t1
ti
ll
li
I
lt
1r
I
Koplampen
Er
bevinden
zich vier
koPlamPen
op de
wagen.
De
stadslichtlamPjes
bevinden
zich
in de
twee
buitenste
koplampen en
zijn
ontstoken wanneer
de
lichtschakelaar
zowel
in
stand
1
als in
stand
2
staat geschakeld;
dus
bij
ingeschakeld dim- of grootlicht zijn
de
stadslichtlampjes
altijd
ontstoken.
Wanneer
dimlicht
is
ingeschakeld
zijn
alleen
de
buitenste koplampen
ont-
stoken.
Bij
ingeschakeld grootlicht
zijn de binnenste
koplampen ontstoken
doch daarbij blijven
de
buitenste
koplampen
dimlicht
geven.
Wanneer
nu
bijvoorbeeld
het
groot-
licht in
het
duplolampje
van
de
linker
binnenste koplamp
defect is,
kan dit
lampje worden verwisseld
met
het
duplolampje
van
de
linker
buitenste
koplamp.
OP
dezelfde
wijze
kan
dit
met
de rechter
koplampen
geschieden.
Daarom
ziin
in de vier
koPlamPen
duplolampjes geplaatst, hoewel
deze
niet als
zodanig
dienst
doen.
De
koplampen
ziin van een
tYPe'
waarvan
de
ref
lector
en het
glas
één
geheel
vormen
. Zii
geven
een
asymmetrische
lichtbundel.
Door
middel
van
een
eenvoudige verstelling
kunnen deze
lamPen
zowel
voor
het
reòhts-
als voor het
linkshoudend
verkeer worden
ingesteld.
A.
Het
afstellen
van
de
koPlamPen
geschiedt
oP
de
volgende
wijze:
î
.
Plaats
de
wagen
oP
een
vlakke
horizontale
vloer,
zodanig
dat
de
koplampen oP
5
m
afstand
recht
voor
een
verticale wand of
scherm
staan.
2.
Schakel
het dimlicht in en
scherm
de rechter
koplamP
af.
38
Zet op de
wand een
horizontale
tijn, welke
voor
een belaste wagen
5 cm
en
voor
een
onbelaste
wagen
8,5 cm lager
ligt
dan het hart
van
de
koplampen.
Verwijder de
chroomrand (afb.
37)
door de
contactsleutel
in
het
aan
de
onderzijde
van
deze
chroom-
rand aanwezige gaatje
te
drukken,
waardoor
de
chroomrand
van
onder kan worden
afgetrokken.
Afb.
37
Verwiideren
Yan
chroomrand
5. Nu
ziin
er
twee
stelschroefjes
zichtbaar waarmede
de
dimlicht-
bundel kan worden
afgesteld.
Door
verdraaiTng
van de
bovenste
stelschroef
(1 in
afb. 38) moet
de
dimlichtbundel
zodanig
worden
afgesteld,
dat het
horizontale
gedeelte
van
de licht-donker grens
op de in
Punt 3
genoemde lijn valt.
Denk voorts een
verticaal
vlak
vanuit het
hart
van de
koPlamp
en
evenwijdig aan
de
lengteas
van
het
voertuig naar
de in
Punt
1
genoemde
wand. Door
verdaaiing
van
de
onderste stelschroef
(2
in
3.
4.
il
tl
i{