De binnenunit aansluiten
Het klimaatsysteem aansluiten
De leidingaansluitingen van het klimaatsysteem zit-
ten aan de bovenzijde van het apparaat.
•
Alle benodigde veiligheidsvoorzieningen en af-
sluiters moeten zo dicht mogelijk bij de BA-SVM
10-200-unit worden geplaatst.
•
Zo nodig moeten er ontluchters worden ge-
plaatst.
•
Het overstortventiel met de drukmeter en het
ontluchtingsventiel op het centrale verwarmings-
circuit alsook het overstortventiel op het warm-
tapwatercircuit moeten worden bevestigd met
de juiste aansluitingen XL 11 en XL 3. Om te
voorkomen dat er luchtbellen ontstaan, moet de
overstortleiding over de gehele lengte schuin af-
lopen vanaf het overstortventiel. Hij moet tevens
vorstvrij zijn.
•
Installeer bij aansluiting op een systeem met
thermostatische kleppen op alle radiatoren/lei-
dingen van de vloerverwarming een buffervat en
eventueel een drukgeregelde bypassklep om de
juiste doorstroming en het juiste volume van het
verwarmingsmiddel te garanderen. Zie de para-
graaf "Minimale systeemdebiet".
VOORZICHTIG!
De term "klimaatsysteem", die wordt gebruikt in
deze installatie- en gebruikershandleiding, staat voor
verwarmings- en koelsystemen die worden gevoed
met warmte of koude, met gebruikmaking van ver-
warmings- of koudemiddel van de BA-SVM 10-200-
unit, voor verwarmings- of koeldoeleinden.
LET OP:
Het is beslist noodzakelijk dat het juiste overstortven-
tiel rechtstreeks op de aanvoerleiding van koud water
naar de boiler wordt gemonteerd om deze te bescher-
men tegen een overmatige druktoename.
16
Hoofdstuk 4 |
Leidingaansluitingen
Aansluiting van externe warmtebron
Er kan een externe warmtebron met een maximum-
vermogen van 15 kW, d.w.z. een gas- of oliegestook-
te boiler, worden aangesloten aan de achterzijde van
de BA-SVM 10-200-unit door de plaat te verwijderen
die de toegang tot de aansluitpoorten blokkeert (zie
onderstaande tekening). Schema - zie p. 11.
Retour naar
externe warm-
tebron
(XL 18)
Voeding vanuit
externe warm-
tebron
(XL 19)
Condens-
slang
Condens afvoeren
De BA-SVM 10-200-unit heeft een condensslang
om het condenswater af te voeren van de lekbak die
onder de boiler is geplaatst. De leiding voert al het
condenswater af uit het apparaat, wat het risico op
schade tot een minimum reduceert. Deze leiding kan
desgewenst worden verlengd.
Aansluiten van de koudemiddelleiding
(niet inbegrepen)
De koudemiddelleidingen moeten geïnstalleerd wor-
den tussen de AMS 10-buitenunit en de BA-SVM
10-200-binnenunit. De installatie moet worden uitge-
voerd volgens de geldende normen en voorschriften.
Beperkingen
•
Maximale lengte van de leiding aan weerszijden,
AMS 10-6, AMS 10-8 en AMS 10-12 (L): 30 m
•
Maximaal hoogteverschil (H): 7 m
LET OP:
De buitenunit, in de fabriek gevuld met koudemiddel,
maakt het gebruik mogelijk van koudemiddelleidin-
gen (maat L) tussen de buiten- en de binnenunit met
een leidinglengte van L = 15 m. De maximaal toege-
stane lengte van de koudemiddelleidingen is 30 m,
maar dit vereist dat het systeem wordt bijgevuld met
koudemiddel.
H
AMS 10
H
AMS 10
HK 200S
BA-SVM 10-200
L
L
BA-SVM 10-200
HK 200S
NIBE BA-SVM 10-200