4 Leidingaansluitingen
Algemene informatie
De leidingen moeten worden aangesloten volgens de
geldende normen en voorschriften.
De leidingafmetingen mogen niet kleiner zijn dan de
aanbevolen leidingdiameter volgens de onderstaande
tabel. Maar om het aanbevolen debiet te realiseren
moet elke installatie afzonderlijk worden ontworpen.
Minimale systeemdebiet
De installatie moet op zijn minst zijn berekend op de
verwerking van het minimale ontdooidebiet bij een
werking van de circulatiepomp van 100%, zie de tabel.
Lucht/water-warm-
tepomp
BA-SVM 10-200/6
+ AMS 10-6
BA-SVM 10-200/12
+ AMS 10-8
BA-SVM 10-200/12
+ AMS 10-12
VOORZICHTIG!
Een onjuist gedimensioneerd klimaatsysteem kan tot
schade aan het apparaat en storingen leiden.
Het systeem kan worden gebruikt met een klimaatsys-
teem met een lage en gemiddelde temperatuur. De
aanbevolen temperatuur van het verwarmingsmiddel
bij de gedimensioneerde buitentemperatuur DOT mag
niet hoger zijn dan 55 °C voor de aanvoer- en 45 °C
voor de retour vanuit het klimaatsysteem. De BA-SVM
10-200 kan een temperatuur tot 65 °C bereiken bij het
gebruik van de elektrische bijverwarming of een andere
piekwarmtebron.
Leid vanaf het overstortventiel een overstortleiding naar
een geschikte afvoer. De overstortleiding moet over de
hele lengte omlaag lopen naar de afvoer in de vloer om
waterzakken te voorkomen. Bovendien moet de leiding
vorstvrij zijn aangelegd. Om een maximaal systeem-
rendement te verkrijgen, adviseren we om de BA-SVM
10-200 zo dicht mogelijk bij de buitenwarmtepomp te
installeren.
De BA-SVM 10-200-unit is niet uitgerust met een afsluiter
voor het klimaatsysteem. Om servicewerkzaamheden in
de toekomst te vereenvoudigen, moeten de afsluiters aan
de buitenkant van de binnenunit worden geplaatst.
De BA-SVM 10-200-unit kan worden gekoppeld aan de
centrale verwarming, koeling en warmtapwatersyste-
men. Het is beslist noodzakelijk om de meegeleverde
veiligheidsmodule te installeren op aansluiting XL11.
10
Hoofdstuk 4 |
Leidingaansluitingen
Minimale debiet
Minimaal
tijdens ont-
aanbevolen
dooien
leidingaf-
(100% pompca-
metingen
paciteit [l/s])
(DN)
0,19
20
0,19
20
0,29
20
VOORZICHTIG!
Zorg ervoor dat ingaand water schoon is. Bij gebruik
van een eigen bron moet misschien een extra waterfil-
ter worden gebruikt.
VOORZICHTIG!
In de installatie vóór de BA-SVM 10-200 moet een
vuilfilter dat is bestemd voor verwarmingsinstallaties,
worden gebruikt. Het filter beschermt de unit tegen
vervuiling.
VOORZICHTIG!
Alle hoge punten in het klimaatsysteem moeten wor-
den voorzien van ontluchters.
Minimaal
VOORZICHTIG!
aanbevolen
Voordat de binnenunit wordt aangesloten, moeten de
leidingafme-
tingen (mm)
leidingen worden doorgespoeld om te voorkomen dat
componenten beschadigd of verstopt raken door ver-
22
ontreinigingen.
22
VOORZICHTIG!
Totdat het verwarmings-/koelcircuit is gevuld met ver-
warmingsmiddel, mag de schakelaar (SF1) van de re-
22
gelaar niet op "I" of " " worden gezet. Als u zich niet
aan de bovenstaande voorschriften houdt, kan een
groot aantal componenten van de BA-SVM 10-200-unit
beschadigd raken.
Expansievat
Het volume van het expansievat moet ten minste 5%
van het totale volume van het cv-systeem bedragen.
BA-SVM 10-200-apparatuur is uitgerust met een ex-
pansievat met een inhoud van 10 l. Als de capaciteit
van het ingebouwde expansievat niet toereikend is,
moet de installatie worden uitgebreid met een extra
expansievat dat aan bovengenoemde eisen voldoet.
Tabel met voorbeelden:
Totaal volume [l]
(binnenunit en klimaatsysteem)
De BA-SVM 10-200 is uitgerust
met een expansievat met een
capaciteit van 10 l. De drukin-
stelling van het niveaureservoir
moet worden ingesteld op ba-
sis van de maximale hoogte
(H) tussen het vat en de hoogst
geplaatste radiator, zie de teke-
ning. Een begindruk van 0,5 bar
(5 mwk) betekent een maximaal toegestaan hoogtever-
schil van 5 m. De maximale inhoud van het systeem
zonder boiler is 220 l bij bovenstaande begindruk.
Volume [l], expansievat
500
750
1000
10+15
10+25
10+40
NIBE BA-SVM 10-200