OVERVERHITTING VAN DE MOTOR
BELANGRIJK: Laat uw motor niet draaien - zelfs niet
om
even
te
starten
DOORSPOELEN.
Wanneer de motor draait, moeten de waterinlaten zich
constant helemaal onder water bevinden en niet verstopt
zijn. Houd u aan de juiste spiegelhoogte en motorhoek. Als
de motor draait, moet er een constante waterstraal uit de
waterpompcontroleslang van de motor komen. Controleer
de slang geregeld, vooral wanneer u vaart in water met
veel wier, modder of afval en bij extreme trimhoeken.
1.
Waterinlaatzeven
2.
Waterpompindicator
26
- VAREN
-
zonder
watertoevoer.
Als de waterstraal uit de waterpompcontroleslang stag-
neert of niet constant loopt, neem dan gas terug tot statio-
nair en:
• Schakel naar VRIJLOOP;
Zie
• ZET de motor AF;
• Hef de motor omhoog;
• Reinig de waterinlaten en de waterpompcontroleslang;
en
• Start de motor opnieuw en laat hem stationair draaien.
Als de controleslang na het reinigen van de zeven en de
slang nog steeds geen constante waterstraal loost, moet u
de motor AFZETTEN. Probeer dan niet om de motor te la-
ten draaien. Neem contact op met uw DEALER.
Als het euvel is verholpen en er opnieuw een constante
waterstraal uit de waterpompcontroleslang stroomt, moet u
de motor STATIONAIR laten draaien tot hij afkoelt.
Laat na een oververhitting van uw motor de cilinderkop en
schroeven van de uitlaatkap door uw DEALER aanspan-
nen en LAAT DE OORZAAK VAN DE OVERVERHITTING
OPSPOREN.