BRANDSTOFSYSTEMEN
WAARSCHUWING
Als uw motor is uitgerust met een brandstofslang
met snelkoppeling, koppel de brandstofslang dan
los van de motor en de brandstoftank, wanneer u
de motor langere tijd niet gebruikt. Door de slang
los te koppelen voorkomt u brandstoflekken in de
slang of aan de motor.
BELANGRIJK: De brandstofslangen moeten ervoor zor-
gen dat de brandstoftoevoer naar de motor in overeen-
stemming is met wat de motor nodig heeft. De minimale
binnendiameter van de brandstofslangen bedraagt 8 mm
(5/16 in.).
In brandstofsystemen met vaste tanks, vooral systemen
met terugslagkleppen en filter/startinspuitingsinrichtingen,
kunnen verstoppingen ontstaan, waardoor de brandstof-
pomp niet meer in staat is om onder alle omstandigheden
de juiste hoeveelheid brandstof aan te voeren. Hierdoor
kunnen de motorprestaties achteruitgaan en kan de motor
beschadigd raken. Neem contact op met uw DEALER als
de prestaties problemen opleveren.
Om problemen te voorkomen bij een herstart, de motor
nooit laten lopen met ontkoppelde brandstofslang of zon-
der benzine.
INVAREN (10 UUR)
BELANGRIJK: Volg deze procedure om uw nieuwe bui-
tenboordmotor te beschermen tijdens de eerste uren dat u
hem gebruikt. Door zorgvuldig invaren zorgt u ervoor dat
de interne motorcomponenten goed komen te "zitten",
waardoor de motor optimaal presteert.
Wanneer u de invaarprocedures niet zorgvuldig opvolgt,
kan dat tot motorschade leiden.
Tijdens het invaren moet u extra olie gebruiken. Tijdens de
eerste 10 bedrijfsuren moet een brandstof/olieverhouding
van 25:1 (4% olie) worden aangehouden. Na het invaren
moet de brandstof/olieverhouding om normaal te varen
50:1 (2% olie) bedragen.
Voer de 10-uurs invaarprocedure uit met de boot en de
motor in het water en gebruik een geschikte schroef.
GEEN spoelapparaat gebruiken tijdens het invaren.
De motor NIET uit het water starten of laten draaien.
Laat een draaiende motor NOOIT onbeheerd achter.
14
- BRANDSTOF EN OLIE
BELANGRIJK: Doe het volgende, voordat u uw nieuwe
motor voor het eerst start:
• Lees DE MOTOR STARTEN, DE MOTOR UITZETTEN
en SCHAKELEN EN SNELHEIDSREGELING.
• Controleer het transmissie-oliepeil. Zie SMERING.
• Controleer alle apparatuur, voordat u gaat varen.
Laat de boot te water en start de motor conform de pro-
cedures in DE MOTOR STARTEN.
• Controleer zeer regelmatig of de waterpomp goed werkt.
Kijk of er een constante stroom water uit de waterpomp-
controleslang komt. Als de waterstroom stopt, zet dan de
motor uit om schade te voorkomen. Verhelp de oorzaak
of raadpleeg uw DEALER voor u verder gaat.
• Controleer of de schakeIfunctie goed werkt door in de
versnelling te schakelen en te kijken hoe de boot vaart
en of de vaarrichting dezelfde is als de richting waarin de
schakelhendel wordt gezet. Zie SCHAKELEN EN
SNELHEIDSREGELING.
• Verander het motortoerental vaak. Voorkom dat het gas
langer dan 15 minuten op dezelfde stand blijft staan.
1. Gedurende de eerste 10 minuten van het ge-
bruik — Laat de motor alleen op snel stationair draaien.
2. Gedurende de volgende 50 minuten — Laat de mo-
tor in versnelling draaien op verschillende toerentallen on-
der 3500 tpm.
Houd GEEN constante gasstand aan. Verander het motor-
toerental om de 15 minuten.
Bij boten die makkelijk planeren, kunt u volgas geven om
de boot te versnellen tot hij planeert. Neem dan de helft
gas terug zodra de boot in plané komt. CONTROLEER of
de boot in plané blijft in deze gasstand.
3. Tweede uur — Geef volgas om de boot te versnellen
tot hij planeert en neem dan een kwart gas terug. CON-
TROLEER of de boot in plané blijft in deze gasstand.
Geef met tussenpozen volgas gedurende één of twee mi-
nuten en keer dan terug naar driekwart gas voor een afkoe-
lingsperiode.
Verander het motortoerental om de 15 minuten.
4. Volgende acht uur — Vermijd langere tijd volgas te
geven.
Verander het motortoerental om de 15 minuten.
Overschrijd NOOIT het aanbevolen maximumtoerental.
Zie MOTORSPECIFICATIES.