9. Draai de blokkeerhendel van de handgreep voor de bediening (4)
in de richting die wordt aangeduid door de pijl (Afb. 7).
10. Om het toestel van de grond te tillen, moet de greep (6) gebruikt
worden die zich achteraan het toestel bevindt (Afb.8)
AANDACHT: Voor het transport in voertuigen moet
gecontroleerd worden dat het toestel is vastgemaakt volgens
de geldende bepalingen, zodat het niet kan verschuiven of
kantelen.
7
Voor de voeding van het toestel mag enkel en uitsluitend de
bijgeleverde batterij gebruikt worden, of diegene die wordt geleverd
door een gespecialiseerde technicus.
ANDERE TYPES VAN BATTERIJEN MOGEN NIET GEBRUIKT
WORDEN.
Het toestel wordt gevoed door een Li-ion batterij.
De batterij moet opgeladen worden voordat het toestel de eerste keer
wordt gebruikt, en wanneer onvoldoende vermogen wordt geleverd
om werkzaamheden uit te voeren die eerder gemakkelijk konden
uitgevoerd worden. Handel als volgt om de batterij op te laden:
1. Breng het toestel naar de plaats waar de batterij wordt opgeladen.
AANDACHT: Het lokaal waar de batterijen worden opgeladen,
moet goed geventileerd zijn zodat gasophopingen worden
vermeden die uit de batterijen komen.
2. Als het toestel in werking is, moet het uitgeschakeld worden door
op de hoofdschakelaar (1) te handelen (Afb. 1).
3. Blokkeer de handgreep voor de bediening in de verticale positie.
AANDACHT: tijdens deze handeling mag u uw voet niet op
het toestel doen steunen.
OFF
1
1
6. Verwijder de dop (5) van het stopcontact van de batterij (Afb.4).
7. Plaats de stekker (6) van de stroomkabel van de batterijlader in
het stopcontact (7) van de batterij (Afb.5).
AANDACHT: Controleer dat, wanneer continuïteit wordt
gegeven aan de batterijlader, de groene controlelamp (4) van
de batterijlader oplicht (Afb.3). Wanneer de groene led
oplicht, wordt het circuit van de batterijlader correct gevoed.
4
TYPE BATTERIJ
BATTERIJ OPLADEN
2
3
2
9
AANDACHT: Deze werkzaamheden moeten uitgevoerd
worden met handschoenen ter bescherming tegen mogelijk
contact met randen of punten van metalen voorwerpen.
6
8
De batterijruimte kan een enkele houder voor een batterij van 25.55V
bevatten.
AANDACHT: Voor het onderhoud en de inzameling van de
batterij wordt verwezen naar het document dat wordt geleverd
door de producent van de batterij.
4. Raadpleeg de handleiding van de batterijlader die bij het toestel
wordt geleverd om de stekker (2) in de behuizing van het
stroomvoorzieningstoestel (3) te stoppen (Afb.2).
AANDACHT: voordat de batterijlader in het stopcontact wordt
geplaatst, moet gecontroleerd worden dat de kenmerken van
het stroomnet overeenstemmen met diegenen van de
batterijlader.
AANDACHT: de batterijlader mag enkel op overdekte
plaatsen gebruikt worden.
5. Stop de stekker (2) in het stopcontact.
AANDACHT: Controleer dat, wanneer continuïteit wordt
gegeven aan het circuit van de basis van de batterijlader, de
groene controlelamp (4) van de batterijlader oplicht (Afb.3).
Wanneer de groene led oplicht, wordt het circuit van de
batterijlader correct gevoed.
4
3
AANDACHT: Voordat de stekker (6) in het stopcontact (7)
wordt geplaatst, moet gecontroleerd worden dat geen vuil
(stof, condens of andere vloeistoffen) aanwezig is in de ruimte
die de stekker van de batterijlader bevat.
AANDACHT: Controleer dat, wanneer de stekker (6) in het
stopcontact (7) wordt geplaatst, de rode led (4) van de
batterijlader oplicht. Wanneer de rode led oplicht, wordt de
batterij opgeladen.
8. Voer een complete laadcyclus van de batterij uit.
5
4