1
1
3
4
5
Diagnosefunctie
Bedieningsprocedures voor
diagnosemodus
Dit is de modus waarin elk type diagnose en de
inhoud van foutcodes worden opgeslagen wan-
neer er een fout wordt weergegeven. Door de
display-eenheid te gebruiken volgens de vol-
gende procedures kunt u schakelen tussen de
diagnosemodi voor de snelheidssensor en de
aandrijfeenheid en de controlemodus voor het
foutenlogboek.
1. Zorg ervoor dat de stroomtoevoer naar de
display-eenheid is uitgeschakeld.
Druk op de stroomschakelaar "
stroomtoevoer in te schakelen.
Wanneer de stroomtoevoer is ingeschakeld,
worden alle segmenten van de display-een-
heid weergegeven.
Na ongeveer 2 seconden gaan de segmen-
2
ten weer uit en schakelt het display terug
naar de normale toestand.
2. Druk opnieuw op de stroomschakelaar "
1 en druk vervolgens net zolang op de
schakelaar tot alleen de 3 ondersteunings-
modusindicatoren 2 worden weergegeven.
(Ongeveer 10 seconden)
Controleer of alleen de 3 ondersteuningsmo-
dusindicatoren 2 worden weergegeven en
laat vervolgens de stroomschakelaar "
los.
OPMERKING
De stappen 1 en 2 moeten binnen 30 seconden
worden uitgevoerd.
3. Druk op de ondersteuningsmodusschake-
laar "
ningsmodus te wijzigen.
Wanneer de ondersteuningsmodus is gewij-
zigd, wordt een van de ondersteuningsmo-
dusindicatoren 2 weergegeven. U kunt elke
gewenste diagnosemodus selecteren door
de ondersteuningsmodus te wijzigen.
4. Druk op de lichtschakelaar "
De ondersteuningsmodusindicator 2 "HIGH",
"STD" of "ECO" knippert snel (0,2 seconden)
om elke diagnosemodus aan te geven.
OPMERKING
Als u op de verkeerde schakelaar hebt gedrukt,
schakelt u de stroomtoevoer uit en voert u de
stappen 1–4 opnieuw uit.
2-19
ELEC
" 3 of "
" 4 om de ondersteu-
–
+
" 1 om de
"
" 1
" 5.