De elektrische aansluiting van de binneneenheid moet
op een veilige wijze kunnen worden onderbroken.
▶ Een afzonderlijke veiligheidsschakelaar installeren,
die de binneneenheid compleet spanningsloos scha-
kelt. Bij een gescheiden voeding is voor elke voe-
dingskabel een afzonderlijke veiligheidsschakelaar
nodig.
▶ Gebruik aderdiameters en kabeltypen conform de betreffende zeke-
ringen en de installatiewijze.
▶ Sluit de warmtepomp aan conform het aansluitschema. Er mogen
geen andere verbruikers worden aangesloten.
▶ Bij vervangen van de printplaat de kleurcodering respecteren.
8.1
CAN-BUS
OPMERKING: Verkeerde werking door storingen!
Krachtstroomkabels (230/400 V) in de nabijheid van
een communicatiekabel kunnen storingen veroorzaken.
▶ Afgeschermde CAN-BUS-kabel gescheiden installe-
ren van netkabels. Minimale afstand 100 mm. Een
gemeenschappelijke installatie met sensorkabels is
wel toegestaan.
OPMERKING: Door verwisseling van de 12 Volt- en de
CAN-BUS-aansluitingen ontstaat schade aan het sy-
steem!
De overdrachtscircuits zijn niet geschikt voor een con-
stante spanning van 12 V.
▶ Waarborg, dat de beide kabels aan de betreffende
gemarkeerde aansluitingen op de printkaart zijn aan-
gesloten.
CAN-BUS: sluit de "Out 12 V DC" niet aan op de installa-
tiekaart.
Maximale kabellengte: 30 m
Minimaal bereik: Ø =0,75 mm
De buiteneenheid en de binneneenheid worden via een communicatie-
kabel, de CAN-BUS, met elkaar verbonden.
Als verlengkabel buiten de eenheid is een LIYCY-kabel (TP)
2 x 2 x 0,75 (of gelijkwaardig) geschikt. Als alternatief kunnen voor het
buitengebruik toegelaten twisted-pair-kabels met een minimale door-
2
snede van 0,75 mm
worden gebruikt. De afscherming moet aan beide
uiteinden worden geaard:
▶ Op de behuizing van de binneneenheid.
▶ Op de aardklem van de buiteneenheid.
De maximale kabellengte is 30 m.
De aansluiting tussen de printplaten verloopt via twee aders, omdat de
12 V-spanning van de installatiemodule niet mag worden aangesloten.
Op de CAN-BUS aan te sluiten toebehoren, bijvoorbeeld vermogenscon-
trole, wordt op de installatiemodulekaart in de binneneenheid parallel
aan de CAN-BUS-aansluiting voor de buiteneenheid aangesloten.
CAN-BUS: voor toebehoren moeten alle 4 aansluitingen
worden gebruikt; "Out 12 V DC" moet dus op de installa-
tieplaat worden aangesloten.
Compress 3000 – 6 720 822 308 (2017/11)
2
3
1
2
Afb. 10 CAN-BUS-verbinding
[1]
Binneneenheid
[2]
Buiteneenheid
[3]
Klembenaming
De schakelaar Term markeert begin en einde van de
CAN-BUS-verbinding. Let erop dat de juiste kaarten zijn afgesloten en
dat alle overige niet zijn afgesloten.
8.2
EMS 2-BUS
OPMERKING: Verkeerde werking door storingen!
Krachtstroomkabels (230/400 V) in de nabijheid van
een communicatiekabel kunnen storingen van de bin-
neneenheid veroorzaken.
▶ EMS 2-BUS-kabel gescheiden installeren van netka-
bels. Minimale afstand 100 mm. Een gemeenschap-
pelijke installatie met sensorkabels is wel
toegestaan.
EMS 2-BUS en CAN-BUS zijn niet compatibel.
▶ EMS 2-BUS-eenheden en CAN-BUS-eenheden niet
gemeenschappelijk aansluiten.
De bedieningseenheid wordt via de EMS 2-BUS met de installatiemodu-
le in de binneneenheid verbonden.
De bedieningseenheid wordt via de BUS-kabel gevoed.
Voor toebehoren, die op de EMS 2-BUS wordt aangesloten, geldt het
volgende (zie ook installatiehandleiding van de betreffende toebeho-
ren):
▶ Wanneer meerdere BUS-eenheden zijn geïnstalleerd, moeten deze
onderling een minimale afstand van 100 mm hebben.
▶ Wanneer meerdere BUS-eenheden zijn geïnstalleerd, moeten deze
parallel of stervormig worden aangesloten.
▶ Gebruik kabel met een minimale doorsnede van 0,5 mm
Elektrische aansluiting – algemeen
6 720 814 464-08.1I
2
.
15