50
Elektrische aansluiting | UniLine EC, uitvoering KaControl (*C1)
10.11 Parameterinstellingen
Kampmann montage- en installatiehandleiding – cassette-UniLine-luchtgordijn
Speciale systeemeisen kunnen via parameterinstellingen in het servicemenu
worden geconfigureerd.
Speciale systeemeisen kunnen zijn:
weergave op het display: ruimtetemperatuur of streeftemperatuur;
blokkeren van bedieningsfuncties;
instelling van de streeftemperatuur absoluut of ±3 K;
instelparameters in eco-/dagmodus;
sensorafstelling.
De vereiste instellingen kunnen via de KaController worden ingevoerd.
Servicemenu oproepen
Voor het instellen van de parameters moeten de volgende
bedieningsstappen worden uitgevoerd:
1. Het KaControl-apparaat moet worden uitgeschakeld door:
op de ON/OFF-toets te drukken
of
min. 5 s op de navigator te drukken
of
de navigator linksom te draaien, totdat OFF wordt weergegeven.
2. Oproepen van het servicemenu door gedurende minstens 10 seconden
op de navigator te drukken. Op het display wordt achtereenvolgens de
aanwijzing "Para" en daarna "CODE" met de waarde 000 weergegeven.
3. Selecteer het wachtwoord (code) 22 door aan de navigator te draaien en
bevestig door op de navigator te drukken. U bevindt zich nu op
serviceniveau 1 en op het display wordt de actuele softwareversie
(P000=...) weergegeven.
4. Het instellen van parameters is nu via de navigator mogelijk.
5. Instellen van parameters:
Selecteer de parameter door aan de navigator te draaien.
Roep de bewerkingsmodus op door op de navigator te drukken.
Stel de gewenste waarde in door aan de navigator te draaien.
Sla de nieuwe waarde op door op de navigator te drukken..
6. Er zijn 3 opties om het servicemenu te verlaten en de standaardweergave
op te roepen:
langer dan 2 minuten geen bediening via de navigator uitvoeren;
de navigator min. 5 seconden ingedrukt houden;
door aan de navigator te draaien de weergave "ESC" op het display
selecteren
en de keuze bevestigen door te drukken op de navigator.
Parameterwijzigingen binnen het servicemenu worden
uitsluitend naar het masterapparaat overgedragen. Om op
slaveapparaten parameters te kunnen wijzigen, moet een
KaController op het desbetreffende slaveapparaat worden
aangesloten.