Elektrische installatie
•
Het wordt aanbevolen om stuurkabels te
gebruiken voor een nominale spanning van
600 V.
•
Isoleer stuurkabels van hoogvermogencompo-
nenten in de frequentieregelaar.
•
Als de frequentieregelaar in verband met PELV-
isolatie is aangesloten op een thermistor, moet u
ervoor zorgen dat de stuurkabels versterkt/
dubbel geïsoleerd zijn.
Klemnummer Functie
01, 02, 03
Uitgang relais 1. Te gebruiken voor AC- en DC-
spanning en resistieve of inductieve belastingen.
04, 05, 06
Uitgang relais 2. Te gebruiken voor AC- en DC-
spanning en resistieve of inductieve belastingen.
12, 13
Digitale 24 V DC-voedingsspanning. Te
gebruiken voor digitale ingangen en externe
transductoren. Om de 24 V DC als common voor
de digitale ingangen te gebruiken, stelt u
parameter 5-00 Dig. I/O-modus in op PNP-
werking.
18, 19, 32, 33
Digitale ingangen. In parameter 5-00 Dig. I/O-
modus te selecteren voor NPN- of PNP-werking.
De standaardinstelling is PNP.
27, 29
Digitale in- of uitgangen. Te programmeren als
in- of uitgang. De in-/uitgangsfunctie is te
selecteren via parameter 5-01 Klem 27 modus
voor klem 27 en via parameter 5-02 Klem 29
modus voor klem 29. De standaardinstelling is
ingang.
35
Common (-) voor externe 24 V-stuurbackup-
voeding. Optioneel.
36
Externe +24 V-stuurbackupvoeding. Optioneel.
37
Safe Torque Off. Zie hoofdstuk 4.16 Safe Torque
Off (STO) voor meer informatie.
20
Common voor digitale ingangen. Om de klem
als common voor de digitale ingang te
gebruiken, stelt u parameter 5-00 Dig. I/O-modus
in voor NPN-werking.
39
Common voor analoge uitgang.
42
Analoge uitgang. Voor diverse functies te
programmeren via parametergroep 6-5* Anal.
uitgang 1. Het analoge signaal is 0-20 mA of
4-20 mA bij maximaal 500 Ω.
50
Analoge 10 V DC-voedingsspanning. Een signaal
van maximaal 15 mA wordt gebruikt voor een
potentiometer of thermistor.
53, 54
Analoge ingang. Te selecteren voor spanning (0
tot ± 10 V) of stroom (0/4 tot ± 20 mA).
Gesloten is voor stroom en geopend is voor
spanning. De schakelaars bevinden zich op de
stuurkaart van de frequentieregelaar. Zie
hoofdstuk 4.14 Dipswitches.
55
Common voor analoge ingangen.
MG04F510
Bedieningshandleiding
Klemnummer Functie
61
68 (+), 69 (-)
62
63
66
67
B01-B12
G, R, V, N, P
Tabel 4.3 Beschrijving klemmen
4.11 Remweerstand
Nummer
81 (optionele functie)
82 (optionele functie)
Tabel 4.4 Remweerstandklemmen
De aansluitkabel naar de remweerstand moet
afgeschermd/gewapend zijn. Sluit de afscherming met
behulp van kabelklemmen aan op de metalen kast van de
frequentieregelaar en op de metalen behuizing van de
remweerstand.
Pas de doorsnede van de bekabeling voor de
remweerstand aan het remkoppel aan.
4.12 Mechanische rem
Nummer
122 (optionele
functie)
123 (optionele
functie)
Tabel 4.5 Klemmen mechanische rem
Bij hef-/dalingtoepassingen moet een elektromecha-
nische rem bediend kunnen worden:
•
•
Danfoss A/S © 11/2016 Alle rechten voorbehouden.
Common voor seriële communicatie (RS485-
interface). Zie hoofdstuk 4.3 Aarding
RS485-interface. Wanneer de frequentieregelaar
op een RS485-bus voor seriële communicatie is
aangesloten, kan een aanwezige schakelaar op
de stuurkaart worden gebruikt als afsluit-
weerstand. Stel de schakelaar in op AAN voor
afsluiting of op UIT voor geen afsluiting.
RxD/TxD –P (rode kabel) voor PROFIBUS. Zie de
®
VLT
PROFIBUS DP MCA 101 Installation Guide
voor meer informatie.
RxD/TxD –N (groene kabel) voor PROFIBUS.
0 V voor PROFIBUS.
+5 V voor PROFIBUS.
B-optie. Zie specifieke publicaties voor meer
informatie.
Aansluiting voor LCP.
Functie
R-
Remweerstandklemmen
R+
Functie
MBR+ Mechanische rem
UDC = 0,45 x netspanning (rms-
waarde)
MBR-
Maximale stroom = 0,8 A
De rem wordt bestuurd met behulp van de
speciale mechanische rembesturing/voedings-
klemmen 122 en 123.
Selecteer [32] Mech. rembesturing in parame-
tergroep 5-4* Relais, [1] Array, relais 2 voor
toepassingen met een elektromechanische rem.
4
4
23