Elektrische installatie
4.7 Motoraansluiting
WAARSCHUWING
GEÏNDUCEERDE SPANNING
Geïnduceerde spanning van de uitgangskabels van
motoren die bij elkaar zijn geplaatst, kan de conden-
satoren van de apparatuur opladen, ook wanneer de
apparatuur is afgeschakeld en vergrendeld (lockout).
Wanneer u de motorkabels niet van elkaar gescheiden
houdt en ook geen afgeschermde kabels gebruikt, kan
dat leiden tot ernstig of dodelijk letsel.
LET OP
OVERBELASTINGSBEVEILIGING MOTOR
Beveiliging tegen overbelasting van de motor maakt
geen deel uit van de fabrieksinstellingen. Als deze
functie vereist is, moet u parameter 1-90 Therm. motorbe-
veiliging instellen op een van de uitschakelingsopties of
een van de waarschuwingsopties. Zie de Programmeer-
®
handleiding VLT
AutomationDrive FC 301/302 voor meer
informatie.
1.
Sluit de motor aan op de klemmen 96, 97, 98.
2.
Sluit aarde aan op de PE-klem.
3.
Verzeker u ervan dat de afscherming van de
motorkabel aan beide uiteinden (motor en
frequentieregelaar) correct is geaard.
4.
Zie hoofdstuk 7.1 Elektrische gegevens voor de
juiste kabeldoorsnede.
Nummer
96 97 98 Motorspanning 0-100% van netspanning.
U
V
W
3 draden uit motor.
U1 V1 W1
6 draden uit motor.
W2 U2 V2
U1 V1 W1 6 draden uit motor, in ster aangesloten.
Sluit U2, V2, W2 afzonderlijk aan (optioneel
klemmenblok).
PE –
–
Aardverbinding.
Tabel 4.1 Klem 96, 97, 98
LET OP
Monteer tussen de frequentieregelaar en de motor geen
condensatoren die de arbeidsfactor corrigeren.
Sluit geen starter of poolomschakelingsapparaat aan
tussen de frequentieregelaar en de motor.
MG04F510
Bedieningshandleiding
4.7.1 Meerdere motoren aansluiten
Parallelle aansluiting van motoren
De frequentieregelaar kan een aantal parallel aangesloten
motoren besturen. Het totale stroomverbruik van de
motoren mag niet groter zijn dan de nominale uitgangs-
stroom I
LET OP
•
•
LET OP
In systemen met parallel aangesloten motoren kan het
elektronisch thermisch relais (ETR) van de frequentiere-
gelaar niet worden gebruikt als motorbeveiliging voor de
afzonderlijke motoren. Daarom zijn er extra motorbevei-
ligingen nodig door middel van thermistoren in elke
motor of aparte thermische relais. Circuitbreakers zijn
niet geschikt als beveiliging.
Afbeelding 4.10 Parallelle aansluiting van motoren
Als de motorvermogens sterk verschillen, kunnen er bij de
start en bij lage toerentallen problemen optreden. Motoren
met een laag nominaal motorvermogen hebben een
relatief grote ohmse weerstand in de stator. Vanwege deze
hoge weerstand is bij het opstarten en bij lage toeren-
tallen een hoger vermogen vereist.
Om een dergelijk probleem te verhelpen:
•
•
Danfoss A/S © 11/2016 Alle rechten voorbehouden.
van de frequentieregelaar.
M,N
Een installatie waarbij kabels worden
aangesloten op een gezamenlijke verbinding
zoals aangegeven in Afbeelding 4.10 wordt
alleen aanbevolen bij korte kabels (max. 10 m
(32,8 ft).
Als motoren parallel zijn aangesloten, kan
parameter 1-29 Autom. aanpassing motorgeg.
(AMA) niet worden gebruikt.
verlaag de belasting tijdens het opstarten op de
motor met het laagste nominale motorvermogen;
configureer parallelle aansluitingen enkel tussen
motoren met vergelijkbare nominale motorver-
mogens.
4
4
21