L Herhaal de stappen A tot K
om meer bestemmingen in te
voeren.
Opmerking
❒ Om selectie van de bestem-
ming ongedaan te maken,
druk op [UVorige] of [TVolg.]
totdat de bestemming in het
bestemmingsveld verschijnt
en druk dan op de {Wis/Stop}-
toets.
❒ Om het pad van een inge-
voerde map te wijzigen, druk
op [Wijzigen] links van het be-
stemmingsveld. Voer het
juiste pad voor de map in en
druk vervolgens op [OK].
❒ U kunt de geselecteerde be-
stemmingen controleren
door op de toets {Instellingen
controleren} te drukken.
Een map selecteren op een
netwerkcomputer
A Druk op [Bestem. invoeren].
B Druk op [SMB].
Opmerking
❒ Als u probeert over te scha-
kelen naar een protocol van
een protocol waarvoor [Pad],
[Gebruikersnaam] of [Wacht-
woord] is opgegeven, wordt u
gevraagd de protocolwijzi-
ging te bevestigen.
Scanbestanden versturen met scan-to-folder
C Druk op [Blad. door netwerk] rechts
van het padveld.
De lijst met clientcomputers op
hetzelfde netwerk wordt weer-
gegeven.
Opmerking
❒ Namen van computers en ge-
deelde mappen die uit meer
dan twaalf tekens bestaan,
kunnen niet worden weerge-
geven.
❒ Als de door u gezochte client-
computer niet verschijnt,
druk op [1 Niveau omhoog] om
nogmaals naar de clientcom-
puter te zoeken.
❒ Maximaal 100 clientcompu-
ters en gedeelde mappen
kunnen worden weergege-
ven.
D Selecteer de clientcomputer waar
de bestemmingsmap is.
Opmerking
❒ Als voor de geselecteerde com-
puter een autorisatie is vereist,
wordt een inlogvenster weer-
gegeven. Voer de gebruikers-
naam en het wachtwoord in.
Het overzicht van de mappen
op de geselecteerde computer
wordt weergegeven.
3
45