MAP-periode
U kunt het aantal hartslagen selecteren waarna het systeem moet bijwerken en de
gemiddelde distale en proximale arteriële druk moet weergeven (MAP). Raak de toetsen
Omhoog en Omlaag aan om het gewenste aantal te selecteren. Het bereik is 1 tot 5 slagen.
Detectie hartcyclus
U kunt selecteren hoe het ComboMap-systeem de hartcyclus detecteert. Als u R-golf
selecteert, moet u een ECG-input aansluiten. U kunt in plaats van de R-golf ook Piekdruk
kiezen; dit betekent dat het ComboMap-systeem de hartcyclus detecteert als de tijd van
de ene piekdruk tot de volgende.
Als u R-golf hebt geselecteerd, maar geen ECG-input hebt aangesloten, baseert het
ComboMap-systeem de op de hartcyclus gebaseerde berekeningen op een standaard
tijdvenster van twee seconden, omdat het niet wordt getriggerd door de R-golf. Het
systeem laat u met het volgende bericht weten dat de ECG-input niet is aangesloten:
(210) Geen ECG R-golven
NB: als u geen ECG-input gebruikt, moet u Piekdruk kiezen om de hartcyclus te
detecteren.
Weergave golfvormen
Met deze instelling kunt u de veneuze drukgolfvorm op de schermen Home en Afspelen
in- en uitschakelen.
Gradiënt
U kunt op de schermen Live en Afspelen selecteren om de waarde van de proximale tot
distale drukgradiënt weer te geven door deze instelling in te schakelen. U kunt de
gemiddelde of de piek-tot-piekgradiënt weergeven. Als de knoptekst Gemiddeld is, is de
berekende gradiënt het verschil in de gemiddelde proximale tot distale druk- of MAP-
waarden. Als de knoptekst Piek is, is de berekende gradiënt het verschil tussen de
maximale proximale en maximale distale drukwaarden in een hartcyclus. De piek-tot-
piek-gradiënt wordt per cyclus eenmaal berekend en tijdens de volgende cyclus in de
schermen Live en Afspelen weergegeven.
Verschil in aortale output
U kunt het verschil met het high-level of low-level aortale outputsignaal op een extern
scherm aanpassen van –300 tot +300 mmHg in stappen van 1 mmHg.
Verschil in distale output
U kunt het verschil met het high-level of low-level distale outputsignaal op een extern
scherm aanpassen van –300 tot +300 mmHg in stappen van 1 mmHg.
Outputreferentie
Als u een van de knoppen Outputreferentie selecteert, stelt u het ComboMap-systeem in
staat een kalibratiesignaal te sturen naar de externe monitors die u op de outputconnectors
van het ComboMap-systeem hebt aangesloten. Er zijn vier knoppen in het vak
Outputreferentie: Aorta high-level, Aorta low-level, Distaal high-level en Distaal low-
level. Als u een van de knoppen aanraakt, wordt op de monitor een scherm zoals
hieronder weergegeven.
505-0300.02/003
ComboMap-systeem
Pagina 43 van 113