Start of gebruik de buitenboordmotor nooit (zelfs niet kortstondig) zonder dat er via alle
koelwaterinlaatopeningen water in het onderwaterhuis circuleert, om schade aan de waterpomp (droog lopen)
of oververhitting van de motor te voorkomen.
1.
Zorg dat de koelwaterinlaat onder water is.
2.
Controleer het motoroliepeil.
3.
Open de ontluchting van de brandstoftank op tanks met handbediende ontluchting.
NB: De motor start alleen als de noodstopschakelaar op de stand RUN (LOPEN) staat.
4.
Zet de noodstopschakelaar op RUN (LOPEN). Zie Algemene informatie – Noodstopschakelaar.
5.
Schakel de buitenboordmotor in de stand neutraal (N).
BEDIENING
OPGELET
!
19791
67
ob01310
ob00667
19748