A
Zorg ervoor dat u het middelste ruitje
correct in de uitsparingen plaatst.
10.7 Het lampje vervangen
Leg een doek op de bodem van de
binnenkant van het apparaat. Dit
11. PROBLEEMOPLOSSING
WAARSCHUWING!
Raadpleeg de hoofdstukken
Veiligheid.
11.1 Problemen oplossen
Probleem
U kunt de oven niet in‐
schakelen of bedienen.
De oven wordt niet warm.
De oven wordt niet warm.
De oven wordt niet warm.
B
C
voorkomt schade aan het afdekglas en
de ovenruimte.
1. Schakel het apparaat uit.
2. Verwijder de zekeringen in de
A
Het achterste lampje
B
1. Draai het afdekglas van de lamp naar
C
2. Reinig het afdekglas.
3. Vervang de lamp door een geschikte
4. Plaats het afdekglas terug.
Mogelijke oorzaak
De oven is niet aangeslo‐
ten op een elektriciteitsnet
of is niet goed geïnstal‐
leerd.
De oven is uitgeschakeld.
De klok is niet ingesteld.
De benodigde kookstan‐
den zijn niet ingesteld.
WAARSCHUWING!
Gevaar voor elektrocutie!
Maak de zekering los
voordat u de lamp vervangt.
De lamp en het afdekglas
kunnen heet zijn.
LET OP!
Houd de halogeenlamp altijd
met een doek vast om te
voorkomen dat er vetrestjes
op de ovenlamp verbranden.
zekeringenkast, of schakel de
stroomonderbreker uit.
rechts en verwijder het.
300 °C hittebestendige lamp.
Oplossing
Controleer of de oven
goed is aangesloten op het
elektriciteitsnet (zie het
aansluitdiagram indien be‐
schikbaar).
Schakel de oven in.
Stel de klok in.
Zorg ervoor dat de instel‐
lingen juist zijn.
NEDERLANDS
27