Temperaturen van -5° ° ° ° C of lager
Voor werken met de machine bij lage temperaturen of in
poedersneeuw, is er een speciaal deksel verkrijgbaar dat op
het huis van het startapparaat wordt gemonteerd. Hierdoor
wordt de koude luchtstroom gereduceerd en voorkomt men
dat er grote hoeveelheden sneeuw naar binnen worden
gezogen.
N.B.! Wanneer de winterplug is gemonteerd moet de
winterklep open zijn!
N.B.! Indien een speciale winterset is gemonteerd of er
maatregelen getroffen zijn om de motortemperatuur te
verhogen, moet de afstelling weer worden aangepast als de
machine onder normale omstandigheden wordt gebruikt.
Anders is er risico op oververhitting, waardoor de motor
ernstig beschadigd kan worden.
BELANGRIJK! Al het overige onderhoud dat niet in dit
handboek wordt genoemd moet uitgevoerd worden door een
erkende werkplaats (dealer).
Hieronder worden algemene
onderhoudsvoorschriften opgesomd.
Dagelijks onderhoud
2
1
5
4
8
7
1 Controleer of de delen van de gashendel goed werken.
(Gashendelvergrendeling en gashendel.)
2 Maak de kettingrem schoon en controleer de remfunctie.
Controleer de kettingvanger op beschadigingen en
vervang indien nodig.
3 Maak het luchtfilter schoon. Vervang het indien nodig.
4 Het zaagblad moet voor evenwichtig afslijten dagelijks
worden omgekeerd. Controleer of de smeeropening niet
verstopt is. Maak de groef schoon. Als het zaagblad
uitgerust is met een poelie, moet die gesmeerd worden.
5 Controleer of de ketting en het zaagblad voldoende olie
krijgen.
ONDERHOUD
3
6
9
10
6 Slijp de ketting en controleer de conditie en de spanning.
Controleer het kettingwiel op abnormale slijtage, vervang
indien nodig.
7 Maak de luchtinlaat van de starter schoon. Controleer de
starter en het starterkoord.
8 Controleer of de bouten en moeren en vastgedraaid zijn.
9 Controleer of de stopschakelaar werkt.
10 Controleer het koelsysteem van de motorkettingzaag met
katalysator.
Wekelijks onderhoud
1
2
5
4
0,5 mm
7
1 Controleer of de trillingsdempingselementen niet
beschadigd zijn.
2 Smeer het lager van de koppelingtrommel.
3 Verwijder eventuele braam op de zijkanten van het
zaagblad met een vijl.
4 Maak de bougie schoon. Controleer of de afstand tussen
de elektroden 0,5 mm bedraagt.
5 Controleer de ventilatorschoepen op het vliegwiel.
Controleer de starter en de terugspringveer.
6 Maak de koelflenzen op de cilinder schoon.
7 Maak het vonkenopvangnet van de geluiddemper schoon
of vervang het.
8 Maak de carburateurruimte schoon.
Maandelijks onderhoud
1
2
6
5
1 Controleer de remvoering van de kettingrem op slijtage.
2 Controleer het centrum van de koppeling, de
koppelingtrommel en de koppelingveer op slijtage.
3 Maak de buitenkant van de carburateur schoon.
4 Controleer het brandstoffilter en de brandstofleidingen.
Vervang indien nodig.
5 Maak de buitenkant van de brandstoftank schoon.
6 Maak de binnenkant van de olietank schoon.
7 Controleer alle kabels en aansluitingen.
3
6
8
3
4
7
– 35
Dutch