Monteren
4.4 Bevestiging bij hoge stootbelasting
4.4
Bevestiging bij hoge stootbelasting
Breng bij hoge stootbelasting aanvullende, geschikte, vormgesloten verbindingen zoals bijv.
cilindrische kerfstiften of spanstiften aan.
LET OP
Gebruik geen veerringen, waaierringen, veer- of tandschijven, schotelveren of
tandveerringen als vervanging voor de genoemde vormgesloten verbindingen
Zet tijdens het vastdraaien van de bevestigingsschroeven geen spanning op het huis van
de transmissie.
4.5
Transmissies met voetbevestiging
LET OP
De transmissie mag bij het aantrekken van de bevestigingsschroeven niet worden
gespannen
De fundering moet vlak en schoon zijn.
De vlakheid van het transmissie-oplegpunt mag de volgende waarden niet overschrijden:
bij transmissie tot bouwgrootte 88: 0,1 mm
bij transmissie tot bouwgrootte 108: 0,2 mm
De fundering moet zo worden uitgevoerd dat geen resonantietrillingen ontstaan en geen
trillingen van naburige funderingen kunnen worden doorgegeven.
Stalen constructies, waarop de transmissie wordt gemonteerd, moeten torsiestijf zijn. Zij
moeten overeenkomstig het gewicht en het draaimoment worden uitgevoerd, rekening
houdend met de op de transmissie inwerkende krachten. Een te zachte onderbouw leidt
tijdens het bedrijf tot radiale of axiale verschuiving die in stilstand niet meetbaar is.
Bij de bevestiging van de transmissie op een betonnen fundering, met gebruik van
funderingsblokken, moeten overeenkomstige uitsparingen in de fundering worden voorzien.
Giet de spanrails in de ingestelde toestand in de betonnen fundering vast.
Richt de transmissie zorgvuldig uit tegenover de aggregaten aan- en afdrijfkant. Houd
rekening met de elastische vervormingen door de bedrijfskrachten.
Verhinder een verschuiving bij externe krachten door zijwaartse aanslagen.
Gebruik voor de voetbevestiging tap- of stelschroeven en van stevigheidsklasse 8.8 of
hoger. Let op het aanhaalmoment.
32
BA 2010
Bedieningshandleiding, 08/2015