4 Bediening en configuratie
INTERFACE AUTO SELECT (Interface automatisch selecteren)
Inschakelen of uitschakelen van de automatische interfacedetectie.
• ENABLE (Inschakelen): automatisch de aangesloten interface
selecteren.
• DISABLE (Uitschakelen): de interface wordt geselecteerd op basis
van de interface-instelling.
Opmerking:
De instelling wordt pas geactiveerd als u de printer opnieuw inschakelt.
INTERFACE SETTING (Interface instellen)
Selecteren of de interface wel of niet ingesteld moet worden.
• YES (Ja): naar het scherm PORT SELECT (Poort selecteren) gaan.
• NO (Nee): naar het scherm IGNORE CR/LF (CR/LF negeren) gaan.
PORT SELECT (Poort selecteren)
De poort selecteren voor de aangesloten interface.
• DATA PORT (Datapoort): voor het ontvangen van verschillende SBPL-
opdrachten en het uitvoeren van afdrukopdrachten.
• SUB PORT (Subpoort): voor het controleren van de printerstatus en
het aansluiten op externe apparaten.
DATA PORT (Datapoort)
Selecteren van de aangesloten interface voor gebruik met de datapoort.
U kunt een van de volgende interfaces selecteren.
• USB
• LAN
• RS-232C
• IEEE1284
• Bluetooth
• WLAN
Opmerkingen:
• Bluetooth verschijnt enkel als een Bluetooth-adapter aangesloten is.
• WLAN verschijnt enkel als een WLAN-unit geïnstalleerd is.
• U kunt niet de interface selecteren die reeds ingesteld is voor de SUB
PORT (Subpoort).
• De instelling wordt pas geactiveerd als u de printer opnieuw inschakelt.
76
S84-ex/S86-ex Bedieningshandleiding