4 Montage en aansluiting
4.4 Condensafvoer aansluiten
NL
Aan het koelaggregaat kunt u een condensafvoer-
1
slang (Ø
/
˝) monteren.
2
De condensafvoer
– dient met het juiste verval te zijn aangebracht
(geen sifonvorming)
– dient knikvrij te zijn
– mag bij een verlenging niet in doorsnede zijn
gereduceerd
De condensslang is leverbaar als toebehoren
(zie ook toebehoren in het RITTAL-handboek).
Afb. 10:
Condensafvoer aansluiten
• Sluit een geschikte slang op de condensafvoer-
steun aan en borg deze met een slangklem.
De niet-gebruikte condensafvoeropening dient te
worden afgesloten.
• Plaats de condensslang bijv. in een afvoer.
Afb. 11:
Condensafvoer plaatsen
10
4.5 Aanwijzingen bij de elektrische
installatie
Neem bij de elektrische installatie alle geldige natio-
nale en regionale voorschriften alsmede de voor-
schriften van de betreffende energiebedrijven in
acht. De elektrische installatie mag alleen door een
erkende elektrotechnicus worden uitgevoerd, die
verantwoordelijk is voor het aanhouden van de be-
staande normen en voorschriften.
4.5.1 Aansluitgegevens
– De aansluitspanning en -frequentie dient overeen
te komen met de op het typeplaatje vermelde
nominale waarden.
– Het koelaggregaat dient via een meerpolige schei-
dingsinrichting op het net te worden aangesloten,
die in uitgeschakelde toestand een contactope-
ning van minstens 3 mm garandeert.
– Aan de voedingszijde van het aggregaat mag geen
extra temperatuurregeling worden voorgeschakeld.
– Installeer als kortsluitbeveiliging voor het aggre-
gaat de op het typeplaatje vermelde trage voor-
zekering.
– De netaansluiting dient een potentiaalvereffening
te garanderen die nagenoeg vrij is van externe
spanningen.
4.5.2 Overspanningsbeveiliging en netbelasting
– Het aggregaat beschikt over een eigen overspan-
ningsbeveiliging. De gebruiker dient aan de netzijde
maatregelen t.b.v. een effectieve bliksem- en over-
spanningsbeveiliging te treffen. De netspanning
mag de tolerantie van ±10 % niet overschrijden.
– Overeenkomstig IEC 61 000-3-11 mag het aggre-
gaat alleen worden gebruikt voor toepassingen,
1
/
˝
waarbij de max. continustroom van het net (voe-
2
dingskabel energiebedrijf) groter is dan 100 A per
fase en die met een netspanning van 400/230 V
worden gevoed. Indien nodig dient in overleg met
het energiebedrijf te worden gegarandeerd dat de
max. continustroom bij het aansluitpunt op het
openbare elektriciteitsnet voldoende is voor de
aansluiting van het aggregaat.
– De ventilator en compressor in één- en driefase-ag-
gregaten zijn intrinsiekveilig (thermische wikkelings-
beveiliging). Dat geldt ook voor alle trafoversies als-
mede voor aggregaten met afwijkende spanningen,
die eveneens met een trafo zijn uitgerust.
– Installeer als kortsluitbeveiliging voor het aggre-
gaat de op het typeplaatje vermelde trage voor-
zekering (zekeringsautomaat met K-karakteristiek,
vermogensschakelaars voor installatie- resp. trafo-
beveiliging). Selecteer de betreffende vermogens-
schakelaars overeenkomstig de gegevens op het
typeplaatje: stel de beveiligingsschakelaars op de
aangegeven waarde in. Op die manier wordt een
optimale kortsluitbeveiliging voor kabels en aggre-
gaat bereikt.
Voorbeeld: Aangegeven instelbereik 6,3 – 10 A; op
6,3 A instellen.
Montage-, installatie- en bedieningshandleiding RITTAL koelaggregaat