WAARSCHUWINGEN
Een handmatige deactivering kan
nodig zijn bij het naderen van andere
weggebruikers, zoals fietsers.
Gebruik het systeem niet in de mist.
Onder koude en barre
weersomstandigheden is het
mogelijk dat het systeem niet werkt.
In dergelijke gevallen kan handmatige
deactivering nodig zijn.
Indien de lampen van
tegemoetkomende voertuigen achter
obstakels verborgen zijn
(bijvoorbeeld vangrails), is het mogelijk dat
het systeem het grootlicht niet deactiveert.
Controleer en vervang
ruitenwisserbladen regelmatig om
ervoor te zorgen dat de
camerasensor vrij zicht door de voorruit
heeft. Vervangende ruitenwisserbladen
moeten de juiste lengte hebben.
N.B.: Houd de voorruit vrij van
belemmeringen zoals uitwerpselen van
vogels, insecten en sneeuw of ijs.
N.B.: Reflecterende verkeersborden kunnen
als tegemoetkomend verkeer worden
herkend en de koplampen kunnen dan in de
dimstand worden geschakeld.
N.B.: Breng altijd Originele Ford Onderdelen
aan wanneer gloeilampen voor de
koplampen worden vervangen. Andere
gloeilampen kunnen de prestaties van het
systeem verminderen.
Het systeem schakelt automatisch
grootlicht in indien het voldoende donker
is en er geen ander verkeer is. Indien het
system de koplampen of achterlichten van
een naderend voertuig waarneemt, of de
straatverlichting vóór de auto, schakelt het
systeem het grootlicht uit voordat het
andere weggebruikers kan verblinden.
Dimlicht blijft ingeschakeld.
Focus (CEW) Vehicles Built From: 08-09-2014 Vehicles Built Up To: 15-02-2015, CG3630nlNLD nlNLD, Edition date: 09/2014, First Printing
Verlichting
Achter de voorruit van de auto is centraal
een camerasensor gemonteerd. Deze
camera registreert voortdurend condities
om te beslissen of het grootlicht al dan niet
moet worden in- of uitgeschakeld.
Zodra het systeem actief is, wordt het
grootlicht ingeschakeld indien:
•
het voldoende donker is om het gebruik
van grootlicht nodig te maken en
•
er geen verkeer of straatverlichting vóór
het voertuig is en
•
de rijsnelheid hoger is dan 40 km/u.
Het grootlicht wordt uitgeschakeld indien:
•
Het omgevingslicht voldoende is om
grootlicht overbodig te maken.
•
De koplampen van een
tegemoetkomend voertuig worden
ontdekt.
•
Straatverlichting wordt ontdekt.
•
De rijsnelheid minder wordt dan 25
km/uur (16 mph).
•
De camerasensor te heet is of versperd
is.
Het systeem activeren
Schakel het systeem in met behulp van de
informatiedisplay. Zie Infodisplays
(bladzijde 81). Zet de schakelaar op de
stand voor automatisch inschakelende
koplampen. Zie Automatisch in- en
uitschakelende verlichting (bladzijde
63).
65