bij temperaturen van ca. 5°C of lager
(afhankelijk van bandenslijtage en
omgevingsomstandigheden) of als er
sneeuw en ijs op de weg ligt. Als u in deze
omstandigheden moet rijden, raden wij
winderbanden of all-season-banden aan.
N.B.: Voor een juiste werking moeten alle
geïnstalleerde wielen zijn uitgerust met
druksensoren voor het controlesysteem lage
bandenspanning.
GEBRUIK VAN
SNEEUWKETTINGEN
WAARSCHUWINGEN
Rijd niet harder dan 50 km/u.
Rijd niet met sneeuwkettingen op
een sneeuwvrij wegdek.
Breng uitsluitend sneeuwkettingen
op de gespecificeerde banden aan.
Zie Bandenspanning (bladzijde 255).
Wanneer uw auto is uitgerust met
wieldeksels, verwijder deze dan
voordat u sneeuwkettingen
monteert.
N.B.: Het antiblokkeersysteem blijft
normaal werken.
Gebruik alleen sneeuwkettingen met kleine
schakels van ca. 10 mm.
Monteer alleen sneeuwkettingen op de
voorwielen.
Auto's met stabiliteitsregeling
Wanneer de stabiliteitsregeling
ingeschakeld is, kan de auto enkele
ongebruikelijke rijeigenschappen vertonen.
Om deze te reduceren, schakelt u de
aandrijfregeling (traction control) uit. Zie
Gebruik maken van stabiliteitsregeling
(bladzijde 144).
Focus (CEW) Vehicles Built From: 08-09-2014 Vehicles Built Up To: 15-02-2015, CG3630nlNLD nlNLD, Edition date: 09/2014, First Printing
Velgen en banden
BANDENSPANNINGCON-
TROLESYSTEEM
van de bandenspanning. U moet de
bandenspanning regelmatig controleren
met een bandenspanningsmeter. Als de
juiste bandenspanningen niet worden
aangehouden, kan het risico op een
klapband, verlies van controle, kantelen
van het voertuig en verwondingen
toenemen.
U moet de bandenspanning tweewekelijks
controleren (inclusief het reservewiel
indien van toepassing) wanneer de banden
koud zijn.
U moet de banden oppompen tot de juiste
bandenspanning.
Zie Velgen en banden (bladzijde 239). De
bandenspanning staat ook op het label
voor oppompen van de banden (aan de
rand van het bestuurdersportier of de
B-stijl).
Om de bestuurder te helpen is uw auto
uitgerust met een controlesysteem lage
bandenspanning. Er gaat een
waarschuwingslamp branden wanneer één
of meer banden veel te weinig zijn
opgepompt. Als de waarschuwingslamp
voor lage bandenspanning brandt, moet u
de auto zo snel mogelijk stoppen wanneer
dit veilig is, de banden controleren en ze
oppompen tot de juiste bandenspanning.
244
WAARSCHUWING
Het controlesysteem lage
bandenspanning vormt geen
vervanging voor de manuele controle