Schuinstand van het maaidek
(lengterichting) instellen
Controleer de schuinstand van het maaidek telkens wanneer
u dit monteert. Als de voorkant van het maaidek meer dan
7,9 mm lager staat dan de achterkant, stelt u de schuinstand
van het mes als volgt in:
1. Plaats de maaimachine op een horizontaal oppervlak.
Schakel de aftakas uit, stel de parkeerrem in werking,
zet de motor af en verwijder het contactsleuteltje.
Verwijder de bougiekabel(s) van de bougie(s).
2. Controleer of alle vier banden de voorgeschreven
spanning hebben. Indien nodig moet u de banden
oppompen totdat ze de correcte spanning hebben; zie
Bandenspanning controleren, blz. 29.
3. Controleer of de maaimessen horizontaal staan en stel
deze bij als u de instelling niet hebt gecontroleerd; zie
De maaimachine horizontaal stellen, blz. 31.
4. Meet de lengte van de achterste draaipenstang (Fig. 41).
Als de stang korter is dan 29,2 cm, moet u de gaffelpen
en de borgpen aan het uiteinde van de stang (Fig. 41)
verwijderen, de contramoer losdraaien en de gaffel
draaien totdat de stang een lengte van 29,2 cm heeft.
Zet daarna de gaffel vast met de gaffelpen en de
borgpen. Herhaal dit aan de andere kant van het
maaidek.
29,2 cm
2
4
Figuur 41
1. Achterste draaipenstang
2. Gaffelpen en borgpen
5. Zet de machine op een maaihoogte van 76 mm en draai
de messen voorzichtig rond, zodat zij in lengterichting
wijzen (Fig. 42).
6. Meet de afstanden tussen de rand van het voorste mes
(Fig. 42) en de rand van het achterste mes tot het
horizontale oppervlak. Als de rand van het voorste mes
niet 1,6–7,9 mm lager staat dan de rand van het
achterste mes, moet u de voorste draaipenstangen
afstellen.
1
3
m–5177
3. Contramoer
4. Gaffel
32
Voorkant
2
4
Figuur 42
1. Mes in lengterichting
2. Afstand rand van voorste
mes meten
7. Om de schuinstand van het maaidek in te stellen, moet u
de R-pen verwijderen van de gaffels van de voorste
draaipenstangen en de contramoeren losdraaien (Fig. 43).
3
1
2
Figuur 43
1. Gaffel van voorste
draaipenstang
8. Draai aan de gaffels op de stangen om de instelling te
veranderen (Fig. 43). Om de voorkant van de maai-
machine hoger te zetten, draait u de gaffels vaster
(maakt u de stangen korter). Om de voorkant van de
maaimachine lager te zetten, draait u de gaffels losser
(maakt u de stangen langer).
9. Nadat u de gaffels van beide draaipenstangen in gelijke
mate hebt afgesteld, zet u de gaffels vast met de
R-pennen. Controleer nogmaals de schuinstand van het
maaidek. Draai aan de moeren, totdat de rand van het
voorste maaimes 1,6–7,9 mm lager staat dan de rand
van het achterste mes (Fig. 42).
10. Als de schuinstand correct is, draait u de contramoeren
vast (Fig. 41 en 43).
1078
3
1
4
3. Afstand rand van
achterste mes meten
4. Hier meten
m–5178
2. R-pen
3. Contramoer