3.
Controleer of de koelwaterinlaat onder water is.
Laat de buitenboordmotor nooit starten of draaien (zelfs niet voor korte duur) zonder dat er water door de
koelwaterinlaat in het onderwaterhuis stroomt. Dit voorkomt schade aan de waterpomp (drooglopen) en
oververhitting van de motor.
Motorinloopprocedure
Ernstige schade aan de motor kan optreden bij het niet volgen van de motorinloopprocedure.
1.
Laat de motor tijdens het eerste draaiuur bij verschillende standen van de gashendel draaien, maar niet
met meer dan 3500 omw/min of ongeveer halfgas.
2.
Laat de motor tijdens het tweede draaiuur bij verschillende standen van de gashendel draaien tot maximaal
4500 omw/min of driekwart gas. Laat de motor tijdens deze periode om de tien minuten ongeveer één
minuut met volgas draaien.
3.
Zorg dat tijdens de volgende acht draaiuren de motor niet langer dan vijf minuten achter elkaar met volgas
loopt.
STARTEN VAN DE MOTOR ‑ MODELLEN MET
AFSTANDSBEDIENING
Lees de Controlelijst vóór het starten, Speciale bedieningsinstructies, en Inloopprocedure van de motor op de
eerste drie bladzijden van het hoofdstuk Bediening alvorens de motor te starten.
BEDIENING
OPGELET
!
ob00347
OPGELET
!
37
ob00346