Belangrijk: Probeer nooit een veiligheidsfilter
te reinigen. Als het veiligheidsfilter vuil is,
betekent dit dat het voorfilter is beschadigd, en
moet u beide filters vervangen.
8. Inspecteer een nieuw filter op beschadiging door
een felle lichtbron op de buitenkant van het filter
te richten en er doorheen te kijken. Gaten in het
filter zijn herkenbaar als lichte plekken. Controleer
het filter op scheuren, een vettig oppervlak of
beschadiging van de rubberen afdichting. Als het
filter is beschadigd, moet u het niet gebruiken.
9. Als u het veiligheidsfilter vervangt, schuif dan
voorzichtig het nieuwe filter in de filterbehuizing
(Figuur 28).
Belangrijk: U mag de motor nooit laten lopen
zonder dat beide luchtfilters zijn gemonteerd,
omdat anders de motor schade kan oplopen.
10. Schuif het voorfilter op het veiligheidsfilter
(Figuur 28). Zorg ervoor dat het filter volledig vastzit
door de buitenring van het filter tijdens de montage
aan te drukken.
Belangrijk: Druk niet op het zachte midden
van het filter.
11. Monteer het luchtfilterdeksel met de kant met
het opschrift UP naar boven gericht en maak de
sluitingen vast (Figuur 28).
12. Sluit het inspectieluik aan de achterzijde.
Motoroliepeil controleren
Ververs de motorolie en het filter na de eerste 50
bedrijfsuren en daarna om de 75 bedrijfsuren.
Opmerking: Ververs de olie vaker als het voertuig
in zeer stoffige of zanderige omstandigheden wordt
gebruikt.
Type olie:Detergent voor dieselmotoren (API
onderhoudsklasse CH-4, CI-4 of hoger)
Carterinhoud: met filter, 3,2 l
Viscositeit:
• Bij temperaturen boven -18 °C gebruikt u 15W-40
(bij voorkeur) of 10W-30.
• Gebruik 5W-30 voor temperaturen onder 0° C.
Olie verversen en oliefilter vervangen
Onderhoudsinterval: Na de eerste 50 bedrijfsuren
Om de 75 bedrijfsuren
1. Start de motor en laat deze vijf minuten lopen.
Warme olie kan beter worden afgetapt.
2. Parkeer de tractie-eenheid zo dat de aftapkant iets
lager staat dan de andere kant zodat alle olie kan
weglopen.
3. Breng de armen van de lader omlaag, leg blokken
onder de wielen, zet de motor af en verwijder het
contactsleuteltje.
VOORZICHTIG
Onderdelen kunnen heet zijn als de
tractie-eenheid heeft gedraaid. U kunt zich
verbranden als u hete onderdelen aanraakt.
Laat de tractie-eenheid afkoelen voordat
u onderhoudswerkzaamheden uitvoert of
onderdelen onder de motorkap aanraakt.
4. Plaats een opvangbak onder de aftapplug (Figuur 29).
1. Klem
2. Olieaftapbuis
3. Plug
5. Zet de klem los en verwijder de plug (Figuur 29).
6. Als alle olie is afgetapt, kunt u de aftapplug weer
terugplaatsen en de klem vastzetten.
Opmerking: Geef de afgewerkte olie af bij een
erkend recyclingcentrum.
7. Open het inspectieluik aan de achterzijde.
8. Verwijder het oude filter en veeg de pakking van het
filtertussenstuk (Figuur 30) schoon.
1. Oliefilter
2. Pakking
29
Figuur 29
Figuur 30
3. Tussenstuk