4. Draai de as vast met een torsie van 88 tot 101 Nm.
Opmerking: De rechterwielas heeft een linkse draad.
5. Smeer Never-Seeze op de onbedekte uiteinden van de
assen en schuif het wiel op de as (Fig. 5).
6. Draai de sluitklem van het wiel weg van het midden van
het wiel zodat het wiel verder op de as kan schuiven
(Fig. 5).
7. Draai het wiel naar voren en achteren totdat het wiel
helemaal op de as schuift en de sluitklem vastzit in de
gleuf op de as.
1
Figuur 5
1. Sluitklem
8. Herhaal dit aan de andere kant van het machine.
9. Pomp de banden op tot 574 tot 718 kPa.
Voor het gebruik
Motorolie bijvullen
Voordat u de machine start, moet u het carter vullen met
ongeveer 0,6 liter motorolie dat de juiste viscositeit heeft.
De motor gebruikt hoogwaardige olie waaraan het
American Petroleum Institute – API – een
onderhoudsclassificatie SC, SD, SE, SF, SG, of SH heeft
verleend. De viscositeit van de olie – gewicht – moet
worden geselecteerd in overeenstemming met de verwachte
omgevingstemperatuur. Figure 6 laat zien wat de
aanbevolen viscositeiten op grond van de temperatuur zijn.
–20 C –10 C 0 C
SAE 10W30/ SAE 10W–40
SAE 5W20
–4 F
14 F
32 F
Opmerking: Gebruik van multigrade-olie (5W–20,
10W–30 en 10W–40) zal leiden tot een hoger olieverbruik.
Controleer vaker het oliepeil als u multigrade-olie gebruikt.
1. Plaats de maaimachine zodanig dat de motor in een
horizontale positie is (Fig. 7).
1
1. Oliepeilstok
2. Reinig de omgeving van de oliepeilstok.
3. Verwijder de oliepeilstok door deze linksom te draaien.
4. Veeg de oliepeilstok schoon en steek deze in de
vulopening zonder deze in de opening te draaien.
5. Haal de peilstok eruit en controleer het oliepeil.
6. Als het peil te laag is, vult u voldoende olie bij totdat
het oliepeil de vulopening bereikt.
Opmerking: Controleer het oliepeil om de vijf bedrijfsuren
of telkens nadat u de machine heeft gebruikt. Ververs de
olie na de eerste 20 bedrijfsuren en daarna om de
50 bedrijfsuren. Dit moet vaker gebeuren als de
maaimachine wordt gebruikt in stoffige of vuile
omstandigheden.
13
10 C 20 C
30 C
40 C
SAE 40
SAE 30
50 F 68 F
86 F
104 F
Figuur 6
Figuur 7