Belichting
Lichtmeting
Selecteer in de Weergave voor snelinstellingen Lichtmeting om de instelling aan te passen
(A 48).
De lichtmeetmethode bepaalt hoe de camera de belichting instelt. In de opnamestanden a,
b, c en d zijn de onderstaande opties beschikbaar (bij de onderwerpsstanden e, f, g,
h, i, j, k, l wordt altijd matrixmeting toegepast).
p
Matrixmeting (standaardinstelling)
Aanbevolen voor de meeste situaties. De camera meet een groot deel van het beeld en stelt op
basis van helderheidsverdeling, kleur, afstand en compositie de belichting in voor een zo
natuurlijk mogelijk resultaat.
q
Centrumgericht
De camera meet het hele beeld maar legt daarbij de nadruk op het centrum van het beeld. De
klassieke meetmethode voor portretten.
r
Spotmeting
De camera meet de belichting alleen in het actieve scherpstelveld (als N (Dichtstbz.
onderw.) is geselecteerd bij (AF-veldstand (A 58)) zal de camera de belichting binnen het
centrale scherpstelveld meten). Het onderwerp wordt correct belicht, ook al is de achtergrond
veel lichter of donkerder.
C
Lichtmeting
Lichtmeting is alleen mogelijk met CPU-objectieven. Bij matrixmeting wordt de belichting gemeten door
een RGB-sensor met 420 pixels. Gebruik een type G- of D-objectief voor lichtmeting waarbij ook rekening
wordt gehouden met de afstand (3D-kleurenmatrixmeting II). Bij andere CPU-objectieven wordt geen
rekening gehouden met 3D-afstandsinformatie (kleurenmatrixmeting II).
E
5 — Lichtmeting
De lichtmeetmethode kunt u ook selecteren in het menu Persoonlijke instellingen (A 109).
62