Fotograferen in de opnamestanden a, b, c en d
In de opnamestanden a, b, c en d beschikt u over diverse mogelijkheden om de sluitertijd
en het diafragma in te stellen. Kies de opnamestand die het beste bij de situatie past.
Stand
Programma-automatiek
a
(A 41)
b Sluitertijdvoorkeuze (A 42)
c Diafragmavoorkeuze (A 43)
d Handmatig (A 44)
Sluitertijd en diafragma
Met verschillende combinaties van sluitertijd en diafragma kunt u dezelfde belichting bereiken.
U kunt beweging bevriezen of juist onscherp weergeven, en de gewenste scherptediepte
bepalen. In de volgende afbeeldingen ziet u hoe sluitertijd en diafragma de belichting
beïnvloeden.
Snelle sluitertijd
Lange sluitertijd
Als u de ISO-gevoeligheid wijzigt (A 53, 111), heeft dit bij de belichting ook effect op het
instelbereik van de sluitertijd en het diafragma.
C
Diafragmaring
Als u een CPU-objectief gebruikt dat voorzien is van een diafragmaring, moet u deze
vergrendelen op de kleinste diafragmaopening (hoogste f/-getal). Type G-objectieven hebben geen
diafragmaring. Als u een CPU-objectief hebt gemonteerd, stelt u het diafragma in op de camera (niet op
het objectief).
40
De camera stelt zelf een combinatie van sluitertijd en diafragma in.
Aanbevolen voor snapshots en situaties waarin er weinig tijd is om
de camera-instellingen aan te passen.
U kiest de sluitertijd, de camera kiest daarbij het diafragma. Om
bewegingen te "bevriezen" of juist met onscherpte beweging te
suggereren.
U kiest het diafragma, de camera kiest daarbij de sluitertijd. Om de
gewenste scherptediepte te bereiken: van voor tot achter scherp
of alleen het onderwerp scherp.
U stelt zowel de sluitertijd als het diafragma in. Voor tijdopnamen
zet u de sluitertijd op "bulb".
Sluitertijd
1
/
sec.
1.600
1 sec.
Beschrijving
Diafragma
Kleine diafragmaopening (hoog f/-getal)
f/36
Grote diafragmaopening (laag f/-getal)
f/3