1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak
zodat alle brandstof kan weglopen uit de tank. Schakel
de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking.
2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht
totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn
gekomen alvorens de bestuurderspositie te verlaten.
3. Sluit de brandstofafsluitklep van de brandstoftank
(Fig. 38).
1
Figuur 38
1. Brandstofafsluitklep
4. Open de motorkap.
5. Druk de uiteinden van de slangklem naar elkaar toe en
schuif de slangklem over de brandstofslang in de
richting van de brandstoftank (Fig. 39).
6. Trek de brandstofslang van het filter (Fig. 39). Open
de brandstofafsluitklep en laat de benzine in een
goedgekeurde jerrycan lopen.
Opmerking: Omdat de tank nu toch leeg is, is dit een
uitstekend moment om het brandstoffilter te vervangen.
7. Monteer de brandstofslang op het filter. Schuif de
slangklem over de slang heen tot dicht bij het filter om
de slang op het filter vast te zetten; zie Brandstoffilter
vervangen, blz. 31.
3
1
2
Figuur 39
1. Slangklem
2. Brandstofslang
1263
M–4294
3. Filter
31
Onderhoud van het
brandstoffilter
Vervang het brandstoffilter om de 100 bedrijfsuren of
jaarlijks, waarbij de kortste periode moet worden
aangehouden.
Brandstoffilter vervangen
Na verwijdering mag u nooit een vuil filter opnieuw aan
de brandstofslang monteren.
1. Schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking.
2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht
totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn
gekomen alvorens de bestuurderspositie te verlaten.
3. Sluit de brandstofafsluitklep van de brandstoftank
(Fig. 38).
4. Open de motorkap.
5. Druk de uiteinden van de slangklemmen naar elkaar
toe en schuif ze weg van het filter (Fig. 39).
6. Trek het filter uit de brandstofslangen.
7. Monteer een nieuw filter en schuif de slangklemmen
terug tot dicht bij het filter (Fig. 39).
8. Open de brandstofafsluitklep op de brandstoftank
(Fig. 38).
9. Sluit de motorkap.
Toespoor voorwielen
controleren
Zorg ervoor dat voorwielen het voorgeschreven toespoor
hebben. Als de banden ongelijkmatig afslijten, het gazon
volledig wordt weggemaaid of de machine moeilijk
bestuurbaar wordt, moet het toespoor wellicht worden
afgesteld. Controleer het toespoor elk jaar voor de stalling
(Fig. 40).
Specificatie: De voorwielen moeten een toespoor van 3–6
mm hebben.
Toespoor meten
1. Schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking.
2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht
totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn
gekomen alvorens de bestuurderspositie te verlaten.
3. Duw de voorwielen aan de voorkant naar buiten zodat
de wielen niet meer vrij kunnen bewegen.