Instellingen
8.2
Soort bemesting (normaal/extra) instellen
82
De opgegeven montagehoogten, doorgaans horizontaal 80/80, in cm
gelden voor de normale bemesting.
Bij de voorjaarsbemesting, als de planten al een groeihoogte van 10 -
40 cm hebben, moet de halve groeihoogte bij de opgegeven
montagehoogten (bijv. 80/80) worden opgeteld. Bij een groeihoogte
van 30 cm moet dus montagehoogte 95/95 worden ingesteld. Bij een
grotere groeihoogte moet volgens de gegevens voor de nabemesting
worden ingesteld. Bij dichte begroeiing (koolzaad) moet de
centrifugaalstrooier met de opgegeven montagehoogte (bijv. 80/80)
boven de begroeiing worden ingesteld. Is dit bij grotere groeihoogten
niet meer mogelijk, dan eveneens volgens de instelgegevens voor de
nabemesting te werk gaan.
Afb. 62
De strooischijven zijn standaard voorzien van strooiplaten, waarmee
behalve een normale bemesting ook een nabemesting in
graangewassen met een hoogte tot maximaal 1 m kan worden
uitgevoerd.
1. Schakel de aftakas van de tractor uit (indien nodig).
2. Wacht tot de eventueel roterende strooischijven volledig tot
stilstand zijn gekomen (indien nodig), voordat u de strooiplaten
zwenkt.
3. Zwenk de zwenkvleugels (Afb. 62/1) van de strooiplaten in de
gewenste stand voor de normale of de extra bemesting.
●
Normale bemesting:
→
Zwenk de zwenkvleugels naar beneden.
●
Extra bemesting:
→
Zwenk de zwenkvleugels naar boven
ZA-M BAG0165.6 01.21