Elektrische aansluiting
Voordat u het apparaat aansluit, dient u
de aansluitgegevens (spanning en fre‐
quentie) op het typeplaatje te vergelij‐
ken met de waarden van het elektrici‐
teitsnet. Deze gegevens moeten beslist
overeenkomen om schade aan het ap‐
paraat te voorkomen. Raadpleeg bij
twijfel een elektricien.
De van toepassing zijnde aansluitgege‐
vens staan op het typeplaatje dat zich
in het apparaat bevindt.
Het apparaat wordt standaard geleverd
met een aansluitkabel en een stekker,
geschikt voor aansluiting op wissel‐
stroom 50 Hz, 230 V.
De zekering moet minstens 16 A bedra‐
gen.
De contactdoos moet goed toegankelijk
zijn. Als de gebruiker na de inbouw niet
meer bij de contactdoos kan komen,
moet het apparaat via een schakelaar
met alle polen van de netspanning kun‐
nen worden losgekoppeld. De contact‐
opening in uitgeschakelde toestand
moet minimaal 3 mm bedragen. Ge‐
schikte schakelaars zijn zelf-uitschake‐
laars, zekeringen en relais (EN 60335).
Het apparaat mag niet op wisselrich‐
ters worden aangesloten. Wisselrich‐
ters worden bij autonome stroomvoor‐
zieningen toegepast (zoals bij zonne-
energie). Bij spanningspieken kan het
apparaat om veiligheidsredenen wor‐
den uitgeschakeld. De elektronica kan
daarbij beschadigd raken!
Ook mag het apparaat niet met zoge‐
naamde spaarstekkers worden ge‐
bruikt. Dergelijke stekkers verminderen
de energietoevoer, waardoor het appa‐
raat te warm wordt.
91